Sven BiscopMinister van Defensie, Steven Vandeput, vroeg aan een team van ‘wijze pennen’ om hun visie op de toekomst van Defensie neer te schrijven. Hier volgt een analyse van hun pennenvruchten.  Dit is deel 1: Een analyse van het essay geschreven door Sven Biscop.

 

Dossier toekomstvisie Defensie

PIERRE THERIE – Geconfronteerd met een ontoereikend budget en tegelijk met grote militaire investeringen vroeg de Minister van Defensie een team van ‘wijze pennen’ om hun visie op de toekomst van Defensie neer te schrijven. Hier volgt een analyse van de pennenvruchten van de geconsulteerde specialisten. Dit is deel 1 van het ‘dossier toekomstvisie Defensie’, waarin ook de andere bijdragen worden geanalyseerd. Om te eindigen met de commentaren op mijn ‘ongevraagde raadgevingen aan de minister’.

Inleiding

Na lezing van alle essays die deze ‘wijze pennen’ produceerden kan men niet anders dan vaststellen dat de meningen verdeeld zijn. Wie moet beslissen kan dus alle kanten uit.

Het zou bijzonder jammer zijn mocht de intellectuele oefening van het ‘wijze pen team’ stoppen bij een colloquium. Dat elke bijdrage - ook mijn ongevraagde raadgevingen - vatbaar is voor discussie, is vanzelfsprekend. Daarom is het nog veel belangrijker dat deze geschriften de basis vormen voor een doorgedreven ‘brainstorming’ waarbij alle deelnemers met open geest streven naar een langetermijnvisie die klare keuzes inhoudt. Het is belangrijk omdat lessen uit het verleden aantonen dat compromissen gebouwd op uiteenlopende ideologische en regionale verschillen niet het algemeen belang dienen.

In een reeks bijdragen zullen we de verschillende essays analyseren en voorzien van enkele commentaren die precies bedoeld zijn om dit debat te voeden.

Deel 1 Sven Biscop

Professor Sven Biscop is directeur van het programma Europa in de Wereld aan het Egmont – Koninklijk Instituut voor Internationale betrekkingen in Brussel en doceert aan de UGent en het Europa college.

‘België en het mirakel van de Europese Defensie’

Hij schets in zijn essay uitgebreid de Europese evolutie en wijst op het belang dat Belgische politici (o.a. Paul Henri Spaak) door de jaren heen aan een Europese Defensie hechtten. En daar ook toe bijdroegen, onder meer door de Belgische idee, om aan ‘pooling & sharing’ te doen. Dat werd overgenomen door zowel de EU als de NAVO.

Maar tegelijk toont Biscop aan dat het vooral gaat om een ‘geloof’ en dat Europa er nooit in slaagde om een autonoom buitenlands beleid te voeren bij gebrek aan een autonome veiligheids- en defensiecapaciteit. België zelf deed ook steeds minder (financiële) inspanningen voor zijn veiligheid, en blijft hopen op een Europees mirakel. Maar zo stelt Biscop, is dat onterecht want:

‘Zolang België niet bewijst dat het zelf praktiserend is, moet het dus geen mirakels verwachten.’

Nochtans blijft hij geloven in een volwaardige Europese defensie die autonoom moet kunnen optreden. Hij wijst erop dat onze relatie met de NAVO nooit eenduidig was. We waren altijd voorstanders van een Europese veiligheidsorganisatie, zonder daarom de NAVO de rug te willen toekeren. ‘Een Europese weg is zeker geen anti-Amerikaanse of anti-NAVO weg. België streeft geen schisma na, maar de oecumene: we werken samen met de VS waar het kan, maar als het moet willen we de middelen hebben om autonoom de Europese weg te bewandelen die uitgaat van onze eigen principes en belangen en niet langer gedwongen worden andermans belang als het onze te aanzien. En hoe sterker de Europese middelen, hoe sterker de Europese pijler van de NAVO die ze de facto vormen.’

En de toekomst van de Belgische defensie – want daar gaat het uiteindelijk wel over - ziet hij door nog meer aan ‘pooling & sharing’ te doen met andere Europese landen. Hij illustreert dit concept met enkele concrete voorbeelden waarbij de zee- en luchtcapaciteiten gedeeld worden. Maar tegelijk houdt hij wel vast aan een eigen polyvalente krijgsmacht met land-, lucht- en zeecapaciteiten. Want zo schrijft hij: ‘Militaire samenwerking gebeurt waar er een win-win situatie ontstaat als alle deelnemers hun capaciteiten coördineren of zelfs integreren. Hoe meer capaciteiten België uit zijn arsenaal schrapt, hoe minder aantrekkelijk het wordt voor potentiële partners. Als de besparingen doorgevoerd worden, houdt België binnen afzienbare tijd echter nog weinig over, en er zal helemaal géén investeringsbudget meer zijn.’

Dus moet het budget terug naar omhoog. Tot op het niveau van 2014 en daar bovenop moet er ‘een enveloppe voorzien worden om de grote investeringen te kunnen betalen.’ Concreet denkt hij daarbij aan een opvolger voor de F16, de vervanging van de twee fregatten en de vervanging van het rollend materieel voor de landmacht. Of zoveel geld, al of niet binnen of buiten het budget, haalbaar is, blijft een open vraag.

Commentaar bij de visie van Sven Biscop

Zijn uitgebreide uiteenzetting over de Europese defensie en het geloof van de Belgische politici is interessante lectuur, maar zo lang er geen Europese Defensie bestaat blijft het bij academische overwegingen die ongetwijfeld onderdeel kunnen en moeten zijn van een toekomstvisie, maar voor de nabije toekomst (horizon 2030) nauwelijks kunnen bijdragen tot een formulering van een visie door de huidige minister van defensie. In zijn bijdrage schrijft Charles Henri Delcour (gewezen stafchef defensie): ‘Compter sur une future armée européenne” est une mystification régulièrement avancée par les opposants à l’OTAN qui cherchent une piste miraculeuse pour pouvoir réduire plus avant nos dépenses de défense.’

De ondubbelzinnige keuze voor een Europees georiënteerde Belgische defensie betekent echter nog niet dat een samenwerking met Europese partners zo voor de hand ligt. Daarover schrijft Delcourt, vanuit zijn ervaring, het volgende: “Développer la coopération BENELUX” (lisez avec la Hollande) est tout aussi fallacieux car elle est déjà bien développée. La développer à outrance en insérant notre armée dans l’armée hollandaise est sans doute le rêve de ceux qui préparent un certain avenir pour notre pays mais il faut bien voir que cela n’apporterait pas d’économies. Il y a assez d’exemples concrets pour le prouver’.

Een communautaire angel

Dat er ook bij defensie een communautaire angel zit, wordt uiteraard ten stelligste ontkend door de gevestigde machten. Laten we dan maar een taboe doorbreken:

De Belgisch krijgsmacht is in de geesten al gedeeltelijk gesplitst.

Wat ik daarmee bedoel is de sociaal-economische dimensie van defensie, zowel tewerkstelling als investeringen. Brussel en Wallonië beslissen over de nodige luchtcapaciteiten (in concreto de vervanging van de F16 en bij de aankoop van de A400M) en de Vlamingen mogen dan beslissen wat ze willen doen met de Marinecapaciteiten. En de Landmacht? In de loop der jaren werd steeds gelet op een regionaal evenwicht. Elk een brigade en een bataljon Para Commando’s in eigen streek. De Artillerieopleiding in Vlaanderen, dan de Genieopleiding in Wallonië. Een kazerne sluiten in Vlaanderen, dan ook een in Wallonië. Zo simpel is dat in een land dat niet eens weet hoezeer het al gesplitst is. Dat dergelijke tweedeling van de macht niet leidt tot een efficiënt beheer van de strijdkrachten is evident.

Maar voor de politiek-economische beslissingscentra is dat nooit een hinderpaal geweest en zal het in de toekomst ook niet zijn. Wie dus schrijft dat de beslissingen geen zaak zijn van techneuten (in casu militairen) heeft gelijk maar opent tegelijk de deur voor achterkamerpolitiek en geldverspilling (waar sommigen niet graag aan herinnerd worden).

Dat de NAVO het niet nodig vindt dat België nog over fregatten beschikt, omdat er al genoeg zijn, is nieuws dat kan zorgen voor bijkomende discussies. Geen fregatten maar wel een opvolger voor de F16, brengt het regionaal evenwicht nog meer in het gedrang. Het omgekeerde zou op een onoverkomelijke ‘NON’ stuiten.

Over de fregatten die België overnam van Nederland valt wel een en ander te zeggen. Ook al valt het buiten dit bestek, toch even een citaat van iemand die vertrouwd is met dit dossier: ‘Nederland verkocht twee niet gemoderniseerde fregatten voor een goed prijsje aan België, terwijl België zijn eigen gemoderniseerde fregatten aan Bulgarije verkocht (gaf). Bovendien moesten die Nederlandse fregatten nog gemoderniseerd worden, en dat gebeurde op de werven van De Schelde in NL. Dus hadden ze twee keer prijs!’

Een Europese droom

Maar terug naar de Europese droom van Biscop. Pleiten voor een autonome Europese defensiecapaciteit is onrealistisch. Niet alleen omdat de grote landen dat nog niet willen, maar ook omdat een deel van de EU (Groot-Brittannië, Italië, Nederland en Denemarken) kozen voor een samenwerking met de VS ten nadele van de EU. Hun keuze om mee te doen aan het JSF/F35 programma is een beslissing met grote gevolgen. Want, voor wie het niet duidelijk zou zijn, het betekent dat hun luchtcapaciteit voor de komende vijftig jaar afhankelijk blijft van de VS. Zonder vooruit te lopen op een toekomstige bijdrage in de reeks over de opvolger van de F16, kan ik nu al op basis van een bron binnen de Nederlandse defensie bevestigen dat zelfs Nederland - nochtans een participerende partner - niet eens over een versie met alle capaciteiten zal kunnen beschikken. De F35A zal alleen optimaal kunnen ingezet worden wanneer de VS daarmee akkoord gaan. Nederland koopt dus niet de F35A versie zoals de Amerikaanse luchtmacht, maar een mindere versie ‘AA’ voor ‘Alliance Airforce’. Meer autonomie voor Europa? Niet dus!

Ik vermoed dus dat Biscop, gezien zijn Europese visie, voor zijn ‘pooling & sharing’ van het toekomstig gevechtsvliegtuig eerder kijkt naar een Europees toestel. Het zullen in elk geval de Franstaligen niet zijn die hem zullen tegenspreken. Tenzij ze van de Amerikanen nog meer kunnen krijgen voor de Waalse economie (en regionale tewerkstelling). Of deze keuze ook militair de meest aangewezen keuze is, zal hen een zorg wezen.

Na lezing van deze bijdrage blijft er voor de minister alvast een belangrijke vraag overeind:

Kan België een strategische toekomstvisie baseren op een Europese droom?

Het budget

Zijn concreet voorstel aan de minister is dat het defensiebudget zou gestabiliseerd worden op het niveau van 2014 en dat er voor de grote investeringen (fregatten, gevechtsvliegtuigen, …) afzonderlijke bijkomende financiële middelen worden voorzien.

Een andere ‘wise pen’, professor Herman Matthijs onderzocht de financiële toestand en noteerde voor 2014 een budget van 2,608 miljard euro. Dat is veel lager dan in 2005 (2,659 miljard) want daar komt nog negen jaar inflatie bij en het houdt geen rekening met de sterk stijgende kostprijs van nieuw militair materieel. Een stabilisering van het budget op het niveau van 2014 kan hooguit de neerwaartse trend even afremmen, maar geen beter operationeel leger opleveren. Waar de miljarden zullen vandaan komen om in de komende jaren de diverse zware investeringsdossiers te betalen schuift iedereen voor zich uit. Ook de minister zegt dat de aankoop van de opvolger van de F16 nu geen problemen stelt. De problemen moeten tenslotte maar opgelost worden wanneer ze zich stellen en dus zal dat de zorg zijn van een volgende regering die de factuur zal moeten betalen.

Een wijze raad zou alvast zijn om na te gaan of de vervanging van de F16 wel zo dringend is als beweerd wordt.

Eerst beslissen over welk spaarpotje kan aangelegd worden (de enveloppe) en dan pas beslissen wat men ermee zal kopen lijkt mij redelijker dan een volgende regering op te zadelen met een ongedekte cheque.

Tenslotte las ik nergens iets over de onvermijdelijke drastische ingreep in de personeelskosten die volgens Matthijs 70,85 % van het budget opslorpen. Al is dit nog zó Belgisch, met muizenstapjes zal men er niet komen.

 

 Dossier

Visie Defensie