Cardioloog Jan Vercammen, oud volksvertegenwoordiger: Nu een natuurramp een aanzienlijk deel van België onder water heeft gezet, lijkt de hervorming van de ziekenhuisfinanciering mee weggespoeld. Samen met het meubilair dat we in de kolkende riviermassa’s zagen wegdrijven in extra journaals.
Niets is natuurlijk minder waar: het staat geduldig op zijn onvermijdelijke beurt te wachten in de rustige ministeriële Amerikaanse koelkast, misschien wel naast het communautaire.
EEN DERDE van het ziekenhuisbudget betalen de artsen zelf
Ondertussen wordt het ziekenhuisbudget nog altijd voor ongeveer 1/3 samengesteld uit afhoudingen op de artsenhonoraria. Het enige deel waar nog enige ‘rek’ op zit. Elke ziekenhuiscollega die z’n balans opmaakt van de laatste 10 jaar weet wat dat in de praktijk voor hem/haar betekende: toename van de kosten en daling van het inkomen. Ruwweg kan men een onderscheid maken tussen gesalarieerde artsen en zelfstandige collega’s. De eersten ontvangen een maandloon en zijn hiërarchisch het minst vrij, want volledig in dienst van hun ziekenhuis. Hun arbeidscontracten bevatten om historische en wettelijke redenen nog clausules over ‘afwezigheid van graad van ondergeschiktheid’ en ‘autonomie van medisch handelen’. In de praktijk?
Vergelijkbaar met de betere sledehond, weliswaar in een grotere dimensie. Blaffen of grommen mag. Bijten in de hand die je voedt, ligt moeilijker. ‘Mission statements’ van talloze multinationals puilen uit van salonfähige passages, maar details over de bedrijfsvoering bij jeugdig personeel in het Verre Oosten zal men er niet in terug vinden. Ik wijk af.
De zelfstandige collega’s putten hun inkomen uit de geleverde prestaties: hoe lager de kosten, hoe hoger de winstmarge. Die kosten worden aangerekend door het beheer en de directie. Twee: hoe meer prestaties, hoe meer loon. De prestatievergoedingen worden bepaald via de Medicomut, en bekrachtigd door de overheid. Arbeidscontracten vermelden meestal expliciet dat deze artsen fungeren als zelfstandig medewerker zonder graad van ondergeschiktheid. Die autonomie voelt goed. In tijden van budgettaire besparingen schroeit het hete wafelijzer aan beide kanten. De financiële situatie van de ziekenhuizen oogt immers zorgwekkend (jaarlijks gepubliceerd in de MAHA-rapporten van Belfius). De directies kunnen niet anders dan meer middelen zoeken bij hun artsen. Het overheidsijzer aan de andere zijde knabbelt al jaren aan indexatie, knipt links en rechts vergoedingspercentages af, legt administratieve en kostelijke verplichtingen op (ICT, elektronisch dossier, accrediteringstreinen,…).
Wie vertegenwoordigt vandaag de ziekenhuisartsen? De grote en kleine artsenvakbonden, al dan niet communautair, al dan niet verdeeld in specialisten- en huisartsvleugels? Met nog een fractie gesyndiceerde artsen? Met vertegenwoordigers waarvan sommigen onsterfelijk vastgeroest lijken aan het pluche van talloze overlegorganen en commissies? De Medische Raden? De Hoofdgeneesheren? De algemene ziekenhuisgeneesherenvergaderingen?
Mexicaanse legers zijn gedoemd om te verliezen.
‘On les aura par leur nombre’ zei Leburton ooit. Dat is voor deel 3.