Tindemans GW Vodje papierKRISTIAAN DE COCK  - Toppolitici hebben het moeilijk met de inspraak van burgers. Dat ze dikwijls zelf oorzaak zijn van de moeilijke besluitvorming en daarbij niet eens de grondwet  respecteren lijkt geen probleem te zijn.

 

 

Tijdens zijn bezoek aan de Chinese Volksrepubliek begin september deed Kris Peeters, Vlaams minister-president, een opmerkelijke uitspraak omtrent de grenzen van de inspraak van burgers in bestuurlijke aangelegenheden. Hij stelde dat het ontbreken van elke inspraak er voor zorgde dat het in China allemaal snel vooruitgaat, in tegenstelling tot ons land “waar we dicht bij een situatie zitten waarbij inspraak leidt tot geen uitspraak meer hebben.”

Deze uitspraak geeft goed weer hoe democratisch verkozen politici steeds weer een intellectuele spreidstand uitvoeren: enerzijds prediken zij de democratie als meest geëvolueerde vorm van politiek bestuur, anderzijds kunnen ze niet verhelen dat ze hunkeren naar de mogelijkheden die meer autocratische bestuursvormen hen zouden bieden.

Dat Belgische politici in het bijzonder het vaak moeilijk hebben met de geplogenheden van de democratie mag wel blijken uit het gebruik – of beter misbruik – van volmachtenwetten. Hoewel niet voorzien in de Belgische grondwet hebben meerdere regeringen zich van bijzondere volmachten bediend om het hoofd te kunnen bieden aan uiteenlopende problemen: de crisis van de jaren dertig, de crisis van het einde de jaren vijftig, de crisis van de jaren zeventig, de crisis van de jaren tachtig, de volmachten van eerste minister Jean-Luc Dehaene (waarbij er zelfs geen sprake was van een echte crisis, vergelijkbaar met wat ons in andere jaren heeft getroffen), meer recent nog volmachten om het ontsporen van de kosten van de sociale zekerheid onder controle te krijgen.

Een objectieve waarnemer zou bijna de indruk krijgen dat een parlementaire democratie niet in staat is om toch te verwachten moeilijkheden met de voorziene wetsmiddelen te lijf te gaan. Deze waarnemer zou er zich dan wel op betrappen dat hij daarmee een basisstelling van Adolf Hitler en Stalin bijtreedt. Men kan zich de vraag stellen in hoeverre onze politici zich ervan bewust zijn dat zij door het miskennen en uithollen van de democratische regels – die zij nota bene zelf hebben opgesteld – het door hen zo gehekelde “populisme” in het gelijk stellen.

Kris Peeters stak zijn bewondering voor het Chinese model niet onder stoelen of banken. Zijn uitspraak over inspraak versus snelle besluitvorming was klaar en duidelijk. Het ontgaat Peeters daarbij volkomen dat de inspraak gebeurt volgens procedures bepaald door de politici zelf en dat de vertragingen niet zelden te wijten zijn aan overtredingen van de regels begaan door de overheden zelf. Niet zonder enige ironie en volstrekt in lijn met de realiteit stelde de voorzitter van de Raad van State, Roger Stevens, in het voorjaar nog dat de Raad -hoezeer die vaak gebruikt wordt door diegenen die hun recht op inspraak willen laten gelden - “oordeelt volgens rechtsprincipes die niet zij gemaakt hebben, maar politici”. Hij waarschuwt niet onterecht tegen het uitschakelen van rechterlijke controle op de overheid, klaarblijkelijk een natte droom van Kris Peeters.

Dat politici het niet te nauw nemen met de door henzelf geschreven wetten bleek deze week nog maar eens. Op vrijdag 13 september kon men in de pers lezen dat België in het geheim met de VS een akkoord is aangegaan over de modernisering van de Amerikaanse kernwapens op het Belgische grondgebied.

Het toeval wil nu dat een nog niet eerder voor herziening voorbestemd artikel uit de grondwet stelt dat “vreemde troepen niet dan krachtens een wet tot de dienst van de Staat worden toegelaten, het grondgebied bezetten of er doorheen trekken” (art. 185). Daarenboven stelt artikel 75 dat “de wetsontwerpen houdende instemming met verdragen voorgelegd aan de Kamers op initiatief van de Koning, worden ingediend in de Senaat en vervolgens overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers”. Defensieminister Pieter De Crem heeft overduidelijk geen boodschap aan de grondwet. Zijn voorgangers al evenmin.

Het socialistische kamerlid Dirk Van der Maelen is verontwaardigd over een dergelijke instemming die “haaks staat op alle afspraken over het verwijderen van deze tactische kernwapens”, maar volledig voorbij gaat aan deze reeds in het verleden gecreëerde en nog steeds doorgedreven flagrante aanfluiting van de Belgische grondwet. In de marge zegt het ook wat over de verstandhouding in de huidige federale regeringsploeg als de ene coalitiepartner niet weet wat de andere of de regering doet, of doet alsof, en over de hypocrisie die politici aan de dag leggen, al naar gelang de interpretatie van de toehoorder.

Kamerlid Van der Maelen zou toch weet moeten hebben van de Wet van 11 april 1962, in de Kamers gestemd iets meer dan een jaar voor de eerste kernwapens in ons land werden opgeslagen. Deze wet, die de doortocht en het verblijf in België toelaat van de troepen van de met België door het Noord-Atlantische Verdrag verbonden landen, stelt in haar enige artikel dat zulke troepen zich enkel in ons land kunnen ophouden of het doortrekken overeenkomstig de voorwaarden die voor elk specifiek geval met de betrokken regeringen zijn overeengekomen in de daartoe opgestelde uitvoeringsakkoorden.

Hieruit blijkt duidelijk dat elke aanwezigheid van vreemde troepen (en dus ook van vreemd wapentuig) op Belgisch grondgebied het onderwerp moet uitmaken van specifieke wetgeving en onderhandelingen op regeringsniveau. Als we er van uitgaan dat de Wet van 11 april 1962 de wet is waarnaar de grondwet verwijst, dan nog moeten er ingevolge deze wet uitvoeringsbesluiten – dus minstens koninklijke of ministeriële besluiten – opgesteld worden, welke op hun beurt door het (federale) parlement zouden moeten behandeld zijn (zoals het hoort in een parlementaire democratie). Er moeten dus behoorlijk wat papieren sporen zijn van deze procedure en de uiteindelijke besluitvorming, zelfs als de Kamers gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid tot een debat achter gesloten deuren (art. 47 GW). En als kamerlid Van der Maelen het fijne van de hele zaak wil weten, kan hij zich nog altijd beroepen op artikel 56 van de grondwet dat de Kamer het recht van onderzoek geeft.

Uit dit alles kan de burger enkel besluiten dat in onze parlementaire democratie, waar de politieke partijen de plak zwaaien, onderlinge afspraken primeren op de grondwet en dat de inspraak van de burgers liefst zo veel mogelijk wordt ingeperkt. Deze betrachting leidt zelfs tot het buitenspel zetten van de hoogste instelling van de inspraak van het volk, de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Dat de politieke partijen zich niet gehinderd voelen doorde wetten en de grondwet weten we al langer. Waar artikel 58 van de grondwet elk lid van de beide Kamers beschermt tegen vervolging of onderzoek naar aanleiding van een mening of een stem, uitgebracht in de uitoefening van zijn (of haar) functie, mag datzelfde lid zijn of haar politieke loopbaan wel vaarwel zeggen als de rode of groene lichtjes naast de voorzitter van het halfrond een stem tegen het partijstandpunt verraden.

De tijden veranderen. De mening van toenmalig eerste-minister Leo Tindemans dat de grondwet geen vodje papier is, heeft al lang afgedaan. Zoals het er nu naar uitziet was de grondwet al in het begin van de jaren zestig een vodje papier.

Een laatste bewijs van de stelling dat onze politici lak hebben aan de grondwet is te vinden in artikel 66: “Ieder lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers geniet een jaarlijkse vergoeding van twaalfduizend frank.” Elke wettelijke bepaling omtrent de huidige vergoeding van onze vertegenwoordigers staat dus haaks op dit grondwetsartikel. Nochtans hebben onze politici het nooit nodig geacht dit artikel te wijzigen … en ziet de Raad van State geen graten in andere bepalingen die indruisen tegen dit artikel van de grondwet, waarmee onze politici deze keer volmondig instemmen.

Kristiaan De Cock, ir., MBA, officier o.r. en consultant