Dit is een foto (wikipedia) van de studentenstaking in Leuven op 18 januari '68. U leest het goed, niet mei '68 dus.
Dwarsligger Jaak Peeters, was toen in Leuven en zijn ooggetuigenverslag zal zeker menig lezer boeien.
Inleiding
De jaren zestig van vorige eeuw waren woelig en de krachten en de factoren die aan de basis lagen waren zeer complex en veelvoudig.
In wat volgt wil ik drie aspecten nader bespreken.
Ten eerste: er is geen onmiddellijke oorzaak-gevolgrelatie tussen wat bijvoorbeeld gebeurde tussen pakweg 1960 en mei 1968.
Mei ’68 is noch een beginpunt noch de moeder van Leuven Vlaams. Leuven Vlaams en mei ‘68 staan in grote mate los van elkaar.
Ten tweede: hoewel Leuven Vlaams en mei ‘68 als politieke bewegingen los staan van elkaar, kan men toch een fundamentele gemeenschappelijke psychologische en sociologische ondergrond aanwijzen, die bij beide bewegingen werkzaam was.
Ik onderscheid hierbij vier fenomenen:
-
Het eerste is de demografische ontwikkeling in die jaren.
-
Het tweede is de nieuw ontstane sociologische toestand.
-
Het derde fenomeen is de algemene toename van de welvaart in die periode.
-
Het vierde, en vaak onderschatte, fenomeen is de angst voor een kernoorlog.
Het derde punt van de drie aspecten die ik hierna wil bespreken kan bondig zijn, en daarom des te duidelijker. Het verband dat men in bepaalde milieus nog steeds legt tussen Leuven Vlaams en mei ‘68 is geen oorzakelijk verband. Bovendien probeerde men, alvast voor de toestanden in Vlaanderen, Leuven Vlaams te gebruiken om de amplitude van mei ‘68 kunstmatig en onterecht uit te vergroten, hoewel de acties van de zogenaamde progressieve krachten van mei ‘68 in die jaren in werkelijkheid nauwelijks meer waren dan een rimpeling in de Vlaamse naoorlogse geschiedenis.
De meerderheid van wie er in de jaren zestig in Leuven bij was, heeft Leuven Vlaams nooit echt als een proletarische revolutie ervaren. De Frankfurter Schule, Herbert Marcuse en co waren voornamelijk vreemde namen, die de meesten onder de toenmalige Vlaamse actievoerende studenten nauwelijks wat zegden. Leuven Vlaams was daarentegen een specifiek Vlaams gebeuren, passend in en te begrijpen door de communautaire spanningen in België. Iedereen wist toen waar de klepel hing. Natuurlijk dreef Leuven Vlaams mee op de golven van de tijd – zoals elke massale beweging dat doet. Het is echter fout de onderliggende drijfkracht van Leuven Vlaams in hoofdzaak als een proletarische zaak te zien.
Datering
De altijd weerkerende communautaire spanningen
Elkeen die iets van de Vlaamse geschiedenis kent, weet dat de communautaire spanningen in dit land nooit ver weg zijn geweest. Leuven was een van de centrale gebieden waar de spanningen tussen Vlamingen en Franstaligen concrete vormen aannamen. Er was in Leuven een unitaire katholieke universiteit. Sinds de taalwetten van de jaren dertig waren er Franstalige en Nederlandstalige colleges, maar de universiteit zelf was één en ondeelbaar. Dat laatste was ook de uitdrukkelijke wens van het episcopaat, de officiële inrichtende macht van de universiteit. Al jaren voordien waren er stemmen opgegaan om de Katholieke Universiteit van Leuven naar taalgroep te splitsen, maar de bisschoppen hadden altijd het standpunt ingenomen dat één unitaire katholieke universiteit beter was en dat België te klein is om twee zelfstandige katholieke universiteiten te herbergen.
Nochtans konden de bisschoppen hun standpunt onmogelijk blijven volhouden. Achteraf bekeken is het werkelijk onbegrijpelijk dat zij zich zo halsstarrig tegen de ontwikkeling van de tijd zijn bleven verzetten. De vroege jaren zestig waren de jaren van de vastlegging van de taalgrens, onder meer als gevolg van de in Vlaanderen als zeer onrechtvaardig ervaren vervalste talentellingen. Bekend hieromtrent is de actie van Flor Grammens, die al van 1929 ijverde voor de vastlegging van de taalgrens. In die jaren had hij talrijke taalgrensactiegroepen gesticht en talloze vergaderingen ervan voorgezeten. Vanaf de late jaren dertig begon Grammens met de acties waarvoor hij het meest bekend was: de verfborstel hanterend overschilderde hij tweetalige straatnaamborden in Vlaanderen.
Naast de agitatie met betrekking tot het vastleggen van die taalgrens waren er de spanningen die verband hielden met de naoorlogse repressie, die door vele Vlamingen als anti-Vlaams werd ervaren. In hetzelfde rijtje hoort overigens de beruchte koningskwestie, waarbij de discussie over de terugkeer van Leopold III ook al in communautair vaarwater was terechtgekomen.
De aanwezigheid van een tweetalige universiteit op eentalig Vlaams grondgebied werd daarom door vele Vlamingen als een onaanvaardbare anomalie ervaren: de Franstalige sectie van de KUL hoorde uit Vlaanderen te verdwijnen. Hetzelfde gold voor de Franstalige missen in Vlaanderen. Maurits van Haegendoren, die senator was voor de toen sterk opkomende Volksunie had in 1962 een wetsvoorstel ingediend met het oog op de vestiging van de eentaligheid in alle vormen van onderwijs in Vlaanderen. Iedereen begreep wat hem voor ogen stond: de universiteit in Leuven moest uitsluitend Nederlandstalig worden en dus moest de Franstalige afdeling naar Wallonië verhuizen.
Het is duidelijk dat de bisschoppen daarover een totaal andere mening hadden. Toch had de actie van Van Haegendoren wel degelijk betekenis, want ze kwam van een lid van een partij die in 1968 20 zetels zou halen en waarvan in de vroege jaren zestig iedereen wist dat ze vooral bij het jonge volk in de lift zat. Er ging dus zware electorale druk uit van het voorstel van van Haegendoren.
Het verloop van de feiten
Ik heb zelf de spanningen tussen Vlamingen en ‘Walen’ – langs de Vlaamse kant werden de Franstaligen heel vaak, doch niet altijd terecht, ‘Walen’ genoemd- in het Leuvense straatbeeld aan den lijve ondervonden. Op een zonnige avond, nog in oktober in 1964, liep ik kuierend en dromerig tegen een paar jonge mannen aan. Ik weet niet meer precies wat ik toen gezegd heb, maar het zal wel iets zijn geweest in de zin van “oh, pardon. Neem me niet kwalijk!”. Het antwoord dat ik hierop kreeg zal ik evenwel nooit meer vergeten: “ah, un petit sale Flamin!”.
Het is jaren later ook bekend geworden dat de kwestie van de splitsing van de Leuvense universiteit al eerder op de agenda van de bisschoppen was gekomen. De splitsing werd door hen al in 1962 afgewezen. Met andere woorden: het onderwerp Leuven Vlaams was toen al belangrijk genoeg om op de agenda van de bisschoppenconferentie te belanden.
In Le Soir, jaargang 1993, staat een artikel waarin vermeld wordt dat Franstalige bronnen al in het begin van de jaren zestig goed wisten dat de Franstalige sectie van de unief niet in Leuven zou blijven. Onder deze bronnen: monseigneur Massaux en Michel Woitrin. In datzelfde artikel staat te lezen: Les Flamands voulaient être maitres chez eux. Vele Franstaligen wisten dat de Vlamingen Leuven voor hén wilden en niet bereid waren de stad met Franstaligen te delen.
Onredelijk was deze verwachting niet, want iedereen wist dat de groei van de universiteit, die vastgeklemd zat in het kleine Leuven, het uitwijken naar andere, ruimere oorden noodzakelijk maakte. Gekoppeld aan de eentaligheid van de regio’s en de vastlegging van de taalgrens zou een tweetalig Leuven onvermijdelijk op hard Vlaams verzet stuiten.
Het valt telkens weer op dat vrijwel niemand nog schijnt te weten dat Michel Woitrin in 1965 een interview gaf waarin hij eiste dat Leuven tweetalig zou zijn. Volgens hem moest Leuven deel uitmaken van Le très grand Bruxelles de l’avenir. Deze uitspraken waren wel degelijk de aanzet tot een felle toename van de Vlaamse agitatie in Leuven – en trouwens niet alleen in Leuven. Zijn uitspraken werden in Vlaanderen zowat overal afgekeurd, ook in de pers. Dat in de hedendaagse verhalen over 1968 het interview-incident met Woitrin vrijwel nergens meer te bespeuren valt, is hoogst merkwaardig. Wie zelfs maar oppervlakkig kennisneemt van de toenmalige feiten, kan namelijk niet om dit interview heen. Het kan haast niet waar zijn dat dit incident gewoon ‘vergeten’ werd, want de Vlaamse reactie erop was zeer fel. Dat doet het vermoeden rijzen dat de berichtgeving vandaag over Leuven Vlaams op z’n zachtst gezegd, gekleurd is. De reacties op de algemeen als hatelijk ervaren uitspraken van Woitrin waren zo doortrokken van Vlaams-geïnspireerde woede, dat de idee zich opdringt dat precies die Vlaamse dimensie van het verhaal vele postmodernistische vertellers niet goed uitkomt. Doodzwijgen is dan de boodschap. Jammer genoeg zijn er slechte karakters die dat stilzwijgen doorbreken…
Het interview met Woitrin was slechts het begin van wat wel leek op een Franstalige tegenaanval. Op 13 mei 1966 verklaarden de Belgische bisschoppen, waarvan KUL-rector Massaux deel uitmaakte, dat er van een splitsing van de Katholieke Universiteit Leuven in een Nederlandstalige en een Franstalige sectie niets in huis zou komen. Daarmee veegden zij de in Vlaanderen almaar luider opklinkende eis tot splitsing koudweg van tafel. Zij vaardigden integendeel het inmiddels berucht geworden mandement uit. Daarin sommeerden zij het kerkvolk van Vlaanderen niet alleen deemoedig de bisschoppelijke afwijzing van de zo vaak gestelde Vlaamse eis te aanvaarden, maar eisten zij dat de incidenten zouden ophouden. Voor velen stond dit mandement gelijk met een afwijzing van de Vlaamse ontvoogding tout court.
Ik herinner me nog de betogingen waarin slagzinnen opklonken als “Allah is groot en Suenens is zijn profeet”. Suenens was toen kardinaal en voorzitter van de Belgische bisschoppenconferentie. Verdere uitleg is overbodig. Wie er toen bij was, herinnert zich ongetwijfeld de boosheid van de studentenmassa. Die boosheid begon zelfs hier en daar naar het binnenland van Vlaanderen uit te deinen, want er kwamen signalen vanuit het lerarenkorps van het middelbaar onderwijs. Het was duidelijk dat het jonge verzet de strenge berisping van de bisschoppen niet nam en niet bereid was eerbiedig, het hoofd diep gebogen, op de knieën neer te zijgen. In dit opzicht hebben diegenen gelijk, die in Leuven Vlaams ook een opstand tegen de oude gezagsstructuren menen te zien. Het zal verderop duidelijk worden dat in die opstand echter niet als een principiële opstand tegen elke vorm van gezag moet worden gezien, dat dit jonge verzet niet alleen gekaderd mag worden in de nieuwe sociaal-economische omstandigheden en dat het zonder de Vlaamse dimensie hoogstwaarschijnlijk nooit die amplitude zou hebben bereikt.
De bisschoppen moeten geschrokken zijn van de reacties op hun mandement. Ook de Vlaamse professoren hadden zich verenigd en verwierpen het mandement, net als Lovan, de vereniging van onderzoekers en assistenten van de KU. De bisschoppen hadden het geluk dat hun mandement viel in de periode van de traditionele ‘blok’, want in die periode werd de aandacht van de studenten naar andere dingen dan de maatschappelijke problemen verlegd, met name naar het voorbereiden van de komende examens. Toch achtten de bisschoppen het nodig de Vlaamsbewuste arts Pieter De Somer als prorector van de Vlaamse sectie aan te stellen, in de hoop dat de gemoederen wat zouden bedaren. Doch in januari ‘68 was het helemáál hommeles. De Franstalige Academische Raad had het nodig gevonden om de steeds ruimer gestelde eis tot splitsing van de KU wéérom met klem af te wijzen. Wat toen gebeurde begon zowat de contouren van een heuse volksopstand te krijgen. Niet alleen in Leuven zat het er bovenarms op. Vrijwel dagelijks werden manifestaties gehouden. Domme acties vanuit de hoek van de Franstalige studenten, zoals het laten afgeven van een condoléance-boeket op het hoofdkwartier van het Vlaamse KVHV, waren olie op het vuur.
In vrijwel heel Vlaanderen was het woelig. Middelbare scholieren gingen massaal de straat op, met steun van hun leerkrachten. In Turnhout kwamen zowat 3.500 scholieren op straat: de hele middelbare schoolbevolking. Geen enkele blinde muur in Vlaanderen was niet beschilderd met slagzinnen als ‘Leuven Vlaams’ en ‘Walen Buiten’. Op de noordelijke muur van de kerk van het Kempische Kasterlee stond de slagzin ‘Leuven Vlaams’ nog tot voor enkele jaren te lezen.
Wouter Beke vermeldt in zijn De ziel van een zuil: de Christelijke volkspartij ’45-’68, hoe op 6 februari 1968 de christendemocraat Jan Verroken een interpellatie hield van de regering Vanden Boeynants-De Clercq, die daarop ten val kwam.
Wat er de dagen nadien in studentenmilieus gebeurde vindt men nergens vermeld, maar is typerend voor de motivatie van de overgrote meerderheid van de actievoerende studenten. Na de val van de regering over de kwestie Leuven viel het studentenrumoer als bij toverslag stil. De scholieren schoven plichtsbewust weer in de schoolbanken. Kanunnik Jozef Nuttin, een enigszins ijdel man maar een groot geleerde die toen decaan was van wat later de faculteit der Psychologie zou worden, was een van de eerste professoren van wie we college kregen toen het gewoel had opgehouden. Ik zal de eerste woorden die hij uitspraak bij het begin van zijn college, nooit meer vergeten: “Nu we baas zijn in eigen huis,.”
Zo was het dus: de Franstalige vrees werd bewaarheid. De Vlamingen werden de baas in hun eigenste Leuven en voor de Franstaligen zat er niets anders meer op dan de koffers te pakken.
Achteraf vernamen we dat de universiteit al langer bezig was om gronden te verwerven op de plaats waar later Louvain-la-Neuve zou verschijnen. Maar Leuven zelf zou Vlaams zijn en blijven.
De studenten waren tevreden en gingen terug aan het werk. Het doel was bereikt.
Het was toen februari 1968 en nog lang geen mei.
Natuurlijk zinderden ook de gevolgen van een vaak harde naoorlogse anti-Vlaamse repressie mee door. Vele studenten hadden ouders die na de oorlog ‘last’ hadden gehad, omdat ze betrokken waren geweest bij Vlaamsbewuste manifestaties. Dat maakte hen gevoelig voor de Vlaamse eisen. Ik vermoed echter dat de wrok om de repressie veeleer tot de ouders van de actievoerende studenten beperkt bleef, omdat ouders hun kinderen meestal niet willen belasten met de miserie die zijzelf hebben ondervonden.
De uitzonderingen
Waren de studenten allemáál tevreden? Neen, een kleine groep was dat niet. Het waren de figuren die in 1966 ‘assistentie’ hadden verleend aan de stakende mijnwerkers, die in Zwartberg harde acties voerden tegen de sluiting van hun mijn. Bij het geweld van die dagen vielen drie doden. Ik heb nadien meer dan één keer horen vertellen dat de mijnwerkers zelf helemaal niet gediend waren met de ‘steun’ die ze van de studenten uit Leuven kregen. Eén van de belangrijkste stakingsleiders, de latere senator Geeraard Slegers, wist me te vertellen dat die studenten met grote achterdocht werden bejegend en door de mijnwerkers beschouwd werden als een stel vervelende en verwaande vlegels die zich beter niet met de zaak van de mijnwerkers zouden bemoeien.
Mensen die erbij waren herinneren het zich nog goed: toen de colleges hervat waren, kon je op de blinde muur van het park aan de Tiensestraat, tegenover het Hooverplein, in koeien van letters geschilderd zien staan: ‘SVB’. Niemand wist waar die letters voor stonden, maar al snel begrepen we wat er aan de hand was. Extreemlinkse personages zoals Kris Merkx, Paul Goossens en Ludo Martens hadden een heuse vakbond opgericht. Een vakbond voor studenten: een studentenvakbond dus: SVB. Zelf heb ik nooit begrepen waarom met name studenten zich in een vakbond moeten organiseren: studeren is toch geen vak?
Maar zo hadden de protagonisten van de proletarische revolutie dat niet begrepen. Er werd onder ‘normale’ studenten over hen nogal wat gefluisterd. Zo hoorden we dat sommigen onder de proletariërs op cursus waren geweest in Pankow, het centrum van de communistische machthebbers in Oost-Berlijn, de hoofdstad van de toenmalige Deutsche Demokratische Republik. Ze hadden daar agitprop gestudeerd: agitatie-propaganda. Het blijkt historisch ook zo te zijn geweest.
Paul Goossens, die in die jaren preses was van het KVHV, en zijn kompanen hadden tijdens de woelige dagen in Leuven herhaaldelijk volksvergaderingen georganiseerd. Let op de terminologie ”volksvergaderingen”! Gewone studenten, waartoe schrijver dezes behoorde, vonden die term nogal vreemd, maar toch werd er massaal aan deelgenomen. Bij die bijeenkomsten viel immers altijd wel nieuws te rapen. Er bestond toen nog geen mobiele telefoon. Eén van de concrete resultaten van die ‘volksvergaderingen’ was het succes van een grote meeting in het park aan de Tiensestraat, waar Mik Babylon, een van de jonge coryfeeën van de toen opkomende Volksunie, het woord voerde. Er was veel volk in het park en de sfeer zat er goed in. De jonge Volksunie heeft die dagen vele jonge leden kunnen inschrijven.
We stoten hier op wat wellicht een van de redenen is geweest waarom de christendemocraat Jan Verroken zijn interpellatie van de nochtans door christendemocraten geleide regering kon of mocht houden: de christendemocratie vreesde dat ze haar traditionele Leuvense kweekvijver van politici zou verspelen aan de Volksunie. Er moest dus wat worden ondernomen.
En de bisschoppen? Niemand zal het ooit weten, maar het massale oproer onder het jonge kerkvolkje moet bij hen de vrees hebben opgeroepen dat ze de greep op dat kerkvolk aan het verliezen waren.
Enigszins ontluisterend
En de helden van de proletarische revolutie? Achteraf bereikten ons ontluisterende berichten. Ik heb ze door professionele historici bevestigd gekregen.
Er werd namelijk verteld dat de onlusten van mei ‘68 in de universitaire campus van Nanterre – waar de jongerenopstand zogenaamd zou zijn begonnen –pas uitbraken toen de leiding van de universiteit de mannelijke studenten had verboden de slaapzalen van de meisjesstudenten te frequenteren. Er was een fel gauchisme onder de studenten die in het verzet gingen. Ze waren opgehitst door sprekers zoals Herbert Marcuse, die de jongeren tot “De Grote Weigering” en “de strijd tegen de bourgeoisie” had opgeroepen. Hij verklaarde dat die “Grote Weigering” nodig was en de “permanente scholing” noodzakelijk om de “Grote Onderdrukking” op te merken die zelfs te vinden zou zijn in de meest verheven uitingen van de traditionele hogere cultuur. Met uitspraken zoals obsceen is niet de afbeelding van een naakte vrouw die haar schaamhaar toont, maar die van een volledig geklede generaal die zijn in een agressieoorlog verworven medailles laat zien (…) wist hij grote aantallen jonge mannen – de vrouwen waren in die jaren in de studentenwereld nog niet zo talrijk vertegenwoordigd – vol testosteron op te zwepen en in te leiden in zijn eigen illusies van de perfecte extreemlinkse wereld.
Het gauchisme van de Parijse studenten werd bij de aanvang door de Franse vakbonden en de traditioneel linkse Franse pers veroordeeld. Ze zagen er de tijdsbesteding in van een troep verveelde, verwende jongelui uit het rijkere bourgeoismilieu in, die met een overjaarse puberale ingesteldheid rebelleerden tegen hun eigen ouderlijk milieu.
Pas toen de politie de dwaasheid beging om er met groot geweld tegenaan te gaan, sloeg de sfeer om en kregen de studenten steun, niet alleen van hun collega’s die zich eerst afzijdig hadden gehouden, maar ook van de pers die het politiegeweld buiten alle proportie vond.
Dan rijst evenwel de vraag: wat heeft dat alles te maken met Leuven Vlaams? Niets. Gewoon niets.
Leuven Vlaams was al geschiedenis toen in Parijs de rellen uitbraken.
Een andere wereld
Hebben de mensen die beweren dat Leuven Vlaams wel degelijk wat met een algemene, internationale beweging te maken had helemaal ongelijk? Dat zou de indruk kunnen zijn die uit het voorgaande voortkomt.
Die conclusie zou te vérgaand zijn.
In het algemeen staat elke generatie op de schouders van de voorgaande generatie. Ze reageert op wat die voorafgaande generatie achtergelaten heeft. In die zin is ook Leuven Vlaams een onderdeel van een grote ontvoogdingsbeweging die zich in Vlaanderen vanaf de late negentiende eeuw heeft gemanifesteerd.
Toch was er wel degelijk meer aan de hand en de concrete aard van het tijdsgewricht waarin Leuven Vlaams zich afspeelde hoort in ieder geval mee vermeld te worden voor wie de feiten beter tracht te begrijpen. Alleen vloeit uit de aard van dat tijdsgewricht nog altijd niet het proletarische karakter voort dat door sommigen aan Leuven Vlaams werd en wordt toegeschreven.
Demografische ontwikkeling
Een eerste punt betreft de demografische ontwikkeling in die jaren. Wat dat betekent zien we vandaag in de talloze overzetboten van “migranten” uit Afrika, die in Europa een beter leven hopen te vinden.
De jaren zestig van vorige eeuw waren de jaren dat de babyboomers de volwassenheid bereikten. Zoals altijd en overal zijn jongeren op het nieuwe gericht. Ze willen een nieuwe, een goede wereld en ze zijn georiënteerd op verovering. Dat geldt zeker voor de mannelijke exemplaren onder hen, zoals we in die overzetboten vanuit Afrika vandaag zien. Gezonde jongeren dromen van een nieuwe wereld en van hun eigen toekomst. Dat is heel normaal en heel redelijk. In een wereld waarin er naar verhouding veel meer jongeren zijn, verandert ook de ‘sfeer’ van de samenleving. In die maatschappelijke sfeer weegt de bezorgdheid om de toekomst zwaarder door. De jeugd zelf wordt zelfverzekerder. Ze wéét dat de toekomst haar toebehoort. Bovendien betekent de aanwezigheid van grote groepen jonge mannen vol testosteron en talrijker wordende jonge vrouwen, geïnteresseerd in of op zoek naar een goede partner, ook dat er nieuwe markten ontstaan waar gewiekste commerciële jongens meteen op inspelen.
Er verschenen in die jaren ook de eerste blootblaadjes. Bloot is erg relatief en het bloot van die dagen was op verre na niet zo bloot als wat wij tegenwoordig gewoon zijn, maar het was toch al een flinke stap weg van de soms hypocriete preutsheid van voorheen.
Al dat soort dingen kan niet zonder maatschappelijke invloed blijven.
Men moet zich dat goed voorstellen: een grote groep jonge mensen komt in een kleine stad zoals Leuven bij elkaar en leeft daar ook met elkaar. Deze zelfbewuste jongerengroep komt in de dagen van Leuven Vlaams tegenover de bisschoppen te staan. Deze laatste vormen een gerontologie van mannen – veel vrouwen vielen er in die middens toen niet te ontwaren – die veelal nog gevormd waren in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog. Hun wereldbeeld en de maatschappelijke orde die zij voorstonden pasten niet bij de nieuwe generatie.
Een dergelijke tegenstelling moest wel uitlopen op een botsing.
Een andere sociologisch samenstelling
Toch is die demografische explosie geen afdoende verklaring voor gebeurtenissen zoals in Leuven. In het verleden waren er immers nog demografische ontwikkelingen van formaat geweest. Tussen 1849 en 1899 groeide de bevolking van Amsterdam van
224 000 inwoners naar 510 000. Dat is een aangroei van meer dan 225% op twee generaties. In andere steden vinden we vergelijkbare cijfers. Toch wordt er geen melding gemaakt van grote maatschappelijke problemen in die jaren – de puur sociale ontwikkelingen uitgezonderd. In het verleden schoven de generaties geruisloos in elkaar over. Maar die vanzelfsprekendheid was er in de jaren zestig niet langer. Een van de verklaringen hiervoor ligt in het opkomen van een andere sociologische bevolkingssamenstelling.
In het niet zo verre verleden voor 1960 was de bevolking van de universiteit in het algemeen een weerspiegeling van de betere klassen in de samenleving. Het is moeilijk hard te maken, maar als sommige sociologen ook maar een beetje gelijk hebben, dan is het denkbaar dat die ‘hogere’ samenstelling van de bevolking vaak ook een zekere afstandelijkheid tegenover het gewone volk tot gevolg had. Omgekeerd kon men enige vorm van solidariteit binnen deze ‘betere’ klasse veronderstellen, zeker als die geconfronteerd werd met de ‘lagere’ bevolkingsgroepen. Niet alleen in Leuven, maar over het hele westen stroomden dus in die jaren de arbeiderskinderen, of jongeren uit gewone bevolkingslagen, naar de universiteit. Economen zullen hiervoor wel verklaringen kunnen geven, zoals de economische noodzakelijkheid om meer geschoold personeel te hebben. Wat ook de reden kon zijn: de samenstelling van de studentenbevolking was veranderd. Luid klonk die jaren de eis op: ‘democratisering van het hoger onderwijs!’. Daarmee werd, herinner ik me nog helder, bedoeld dat talentvolle jongelui de kans moesten krijgen om op universitair niveau opgeleid te worden, ongeacht hun afkomst. Economische noodzaak en democratische behoeften werkten samen om uiteindelijk uit te lopen op een studentenbevolking die een andere sociologische samenstelling had dan de voorafgaande generaties.
Het is belangrijk de precieze betekenis van de democratiseringseis goed te begrijpen. Leuven Vlaams wordt nogal eens voorgesteld als een sociale zaak. Dat was het uiteraard, maar niet naar zijn oorzakelijk begin: het waren bijvoorbeeld niet de vakbonden die de splitsing hadden geëist. Leuven Vlaams een sociale eis noemen is een vorm van recuperatie achteraf. Het was de jeugd toen helemaal niet te doen om een proletarische revolutie. Het ging simpelweg om de eigen kansen in het leven. Onze ouders stimuleerden ons telkens weer opdat we –naar de woorden van mijn eigen vader – “het ver zouden brengen in het leven”. De hele generatie die de zestigers voorafging was doordrongen van de gedachte dat hun kinderen betere kansen moesten krijgen dan zijzelf ooit hadden kunnen dromen.
Welnu: die droom was bezig zich concreet te realiseren in de massale toename van de studentenbevolking, onder meer in Leuven.
De democratisering van het hoger onderwijs lag zonder meer in het verlengde van de Vlaamse ontvoogding en ging tegelijk samen met de perceptie van nieuwe, ongeziene toekomstkansen voor de betrokken jongeren, ook uit de gewone volkslagen.
Toename van de welvaart
Naast die veranderde sociologische samenstelling van de studentenbevolking was er de algemeen toenemende welvaart. Geert Mak geeft in zijn In Europa. Reizen door de twintigste eeuw een overzicht van de toename van de welvaart onder de gewone bevolking. De TV drong door in de huiskamers, de eerste auto’s verschenen in de straten, die van langsom meer geasfalteerd raakten. Straatverlichting werd beter. Nieuwe centrale verwarming verving de oude kolenkachels in de schoollokalen. Opgelapte kleding verdween. Kranten vielen in steeds meer brievenbussen. Koelkasten werden talrijker en wasmachines verlichtten het werk van de huisvrouw, die verlost werd van het zware schrobwerk. Het was ook de tijd dat de eerste ‘gastarbeiders’ verschenen, eerst in de koolmijnen. Hun komst was voordelig voor de werkgevers, die minder hoefden te betalen en voor de vakbonden die hun leden konden vertellen dat de nieuwe buitenlandse werkkrachten het zware en gevaarlijke werk van hen konden overnemen en dat ze voortaan vroeger met pensioen zouden kunnen.
Men moet zich goed voorstellen welk effect deze toegenomen welvaart had op het gemoed en de wereldbeschouwing van de nieuwe studentengeneraties. Hun hoop dat hun eigen leven beter zou worden dan dat van hun ouders leek door de feiten rondom hen bevestigd te worden en ze konden verhopen dat ze door hun universitaire studie zelf die hoop waar konden maken. De jongerengeneratie van de jaren zestig besefte dat ze de hoofdfiguren waren van een historische ontwikkeling waarvan zij de primeur beleefden. Voor het eerst werd het mogelijk om met hard studeren een welvarend leven op te bouwen, zonder dat daarbij de hulp van een welstellend burgerlijk milieu nodig was. De arrogante, reactionaire houding van de bisschoppen kon in die omstandigheid niet anders dan op hard verzet stoten. Toegevingen aan de vertegenwoordigers van een wereld die duidelijk de geschiedenis aan het inschuiven was, was volstrekt ondenkbaar. Dat verklaart alvast voor een deel de hardnekkigheid van het studentenprotest in die jaren.
Was dat verzet ideologische geïnspireerd? Het hangt ervan af hoe men ’ideologisch verzet’ definieert, maar een proletarische revolutionaire omwenteling van de hele maatschappij zat er gewoon niet in, om de simpele reden dat het met die maatschappij nou net de goede kant op ging. Voor deze generatie was het gauchisme van sommige achtenzestigers volstrekt contraproductief. Men vernietigt toch niet de wereld die de kansen belooft te bieden waarvan men zelf intens droomt?
Angst
Toch is hiermee niet de hele sfeer geschetst die heerste in die woelige jaren. Het is vreemd dat dit punt in de verslaggeving over ‘68 nergens te vinden is. Het klopt ook dat niet iedereen dit fenomeen op dezelfde manier heeft beleefd. Het gaat om de Koude Oorlog. Ook al hebben jonge mensen de neiging om dergelijke dreigingen zoals die rond de Koude Oorlog te verdringen omdat ze hun eigen toekomstdromen niet door doemdenken willen laten verduisteren, toch was de sfeer in die dagen van die aard dat die Koude Oorlog mee kleur heeft gegeven aan het wereldaanvoelen van de studenten. Het is overigens denkbaar dat de Koude Oorlog het revolutionaire gauchisme bij sommige jongeren mee heeft aangewakkerd. Voor de massa van de studenten was de Koude Oorlog behoorlijk beangstigend, maar tegelijk een extra-motivatie om de wereld die zij beoogden te verlossen van dit soort doemscenario’s. Dat moest dan gebeuren door extra hard te werken en, voor velen van die generatie, door zich af te keren van ‘grote verhalen’- waartoe ook de extreemlinkse verhalen behoorden, en zich toe te leggen op persoonlijke verrijking en welvaart. Velen onder hen werden later trouwens ‘dikke bourgeois”. Ziehier een van de ontstaansgronden van het postmodernisme.
De sfeer van de Koude Oorlog
De Koude Oorlog was een periode van zwaar gewapende vrede tussen het communistische blok met zijn Warschaupact aan de ene kant en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, aan de andere kant. Het communistische blok stond onder leiding van de Sovjet-Unie en de NAVO onder die van de Verenigde Staten van Amerika.
Die Koude Oorlog brak al snel uit na afloop van de Tweede Wereldoorlog. De verdeling van Duitsland in de westers georiënteerde Bundesrepublik en de oostelijke Deutsche Demokratische Republik werd al snel een bron van moeilijkheden. In mei 1945 werd de toegang tot de westerse enclave in Berlijn door het communistische regime afgesloten. Een indrukwekkende Amerikaanse luchtbrug verzorgde de bevoorrading van West-Berlijn, tot in juni 1949 de toegangsweg weer openging. Ik schrijf “indrukwekkend”, want de machtsontplooiing van het Amerikaanse leger verdiende op dat ogenblik dat bijvoeglijk naamwoord: ze maakte een grote indruk op de publieke opinie in West-Europa en ze was het thema van talloze krantenartikelen.
In 1950 begon de Koreaoorlog. Die was zeer bloedig – er is sprake van 500.000 dode en vermiste militairen en 2.000.000 doden bij de burgerbevolking. Nederland nam onder Amerikaanse druk deel aan de oorlog en België leverde een bataljon van 700 man, dat echter onder Amerikaans bevel stond. De verslagen van de gevechtshandelingen haalden de voorpagina’s. Ikzelf was toen een jaar of zeven en kon amper lezen, maar de krantenkoppen staan me nog steeds voor ogen.
De Koreaanse oorlog eindigde in 1953. Drie jaar later, in 1956, brak de Hongaarse opstand uit. De kranten stond vol met foto’s over de brutale manier waarop de Sovjettanks de opstand in Boedapest neersloegen. Vele Hongaren sloegen op de vlucht en een aantal van hen kwam in de Nederlanden terecht. De jonge kerels die we toen geworden waren, lazen de opgewonden krantenartikelen vol verontwaardiging over de opsluiting van kardinaal Mindsenty en over de brutale ondervragingsmethoden van de communisten. Dat die methoden langs de overzijde van de barrière waarschijnlijk even hard waren, drong in de toen heersende anticommunistische sfeer niet door. In ieder geval was de openbare opinie in West-Europa diep doordrongen van het dreigende communistische gevaar vanuit het oosten: de Sovjettroepen lagen op nog geen 50 km van het Duitse Kassel en in vogelvlucht op amper 400 km. van Antwerpen. Het gevaar van een aanval van het Warschaupact werd als zeer reëel aangevoeld. Er lagen op dat ogenblik zo’n 300 000 Amerikaanse militairen in West-Europa en iedereen hoopte dat de atoomparaplu die de Amerikanen ontplooid hadden de Sovjets voldoende zou afschrikken om van een aanval af te zien.
De kranten, die uitvoerig over deze toestanden berichtten, brachten ook nieuws over de afschuwelijke gevolgen van de nucleaire aanval op Hiroshima en Nagasaki. De concrete aanwezigheid van kernbommen in West-Europa bracht velen tot het besef dat het droeve lot van de bevolking van die twee Japanse steden ook ons te wachten kon staan. Men moet zich deze feiten voorstellen en de indruk die ze maakten op de geesten van de jonge mensen die we toen waren. We beseften dat we door een stom toeval uit het leven konden worden geblazen en dat de vrede een goed van onbeschrijfelijk grote betekenis is.
Maar het verhaal is niet af
In 1955 begon de oorlog in Vietnam. Die oorlog volgde op de Franse koloniale oorlog vanaf 1946, die uitliep op een smadelijke nederlaag voor de Fransen in Dien Bien Foe. De Vietnamoorlog werd uitgevochten tussen het communistische blok en het westers blok, in de periode van het Mcartherisme in de Verenigde Staten, waardoor men overal communistische activisten meende te zien. Het leidde tot een heuse heksenjacht en die sfeer waaide wel enigszins over naar West-Europa. De oorlog in Vietnam duurde tot 1975. Op talloze plaatsen werden acties gevoerd tegen deze oorlog.
Op 30 oktober 1961 ontplofte op Nova Zembla Czar Bomba, de grootste door mensenhanden veroorzaakte ontploffing uit de geschiedenis. De tot ontploffing gebrachte waterstofbom had een kracht van 57 megaton.
Ik herinner me nog heel goed hoe onze kranten vol stonden over wat er zou gebeuren als een dergelijke monsterbom boven een stad als Brussel of Amsterdam tot ontploffing zou komen. Hele bladzijden stonden vol landkaarten waarop in concentrische cirkels stond aangegeven tot waar welk percentage van de bevolking zou omkomen. In de kranten waren artikels te lezen over de dodelijke fall-out, gelardeerd met foto’s van bestraalde mensen bij de ontploffingen boven Nagasaki en Hiroshima. Slimme commerçanten zagen een nieuwe markt en prezen in kranten hun zogeheten veilige atoomschuilkelders aan. Er verschenen artikelen waarin uitgelegd werd hoe je zelf zo’n schuilkelder kon bouwen.
Van 16 oktober 1962 tot 28 oktober 1962 brak de crisis in Cuba uit. De Sovjets hadden het in hun hoofd gehaald om op het eiland Cuba raketten te installeren. Die zouden de Verenigde Staten kunnen bedreigen. Eén van onze leraren deelde ons na afloop van de crisis mee dat de wereld op het nippertje aan een atoomoorlog was ontsnapt.
Al deze ervaringen die het leven en overleven tot onderwerp hadden, drongen ongevraagd onze jonge geesten binnen en legden er een definitieve ‘knoop’ in. Die ervaringen speelden op een achtergrond van een grote oorlog, waarvan de kruitdampen nog maar pas waren opgetrokken. Her en der was de ravage nog te zien. Ik heb zelf de herinnering aan een kapotgeschoten huis, aan een van de oevers van een kanaal, waar harde gevechten hadden plaatsgevonden tussen oprukkende geallieerde legers en terugtrekkende Duitse eenheden. We hoorden onze ouders onder elkaar praten over tante x die “gesneuveld” was – getroffen door een verdwaalde kogel- en over de talloze lijken die na de veldslag moesten opgeraapt worden.
De sfeer die er bij ons in die dagen leefde, is moeilijk te beschrijven, maar zo’n beschrijving kan niet zonder ook het begrip angst te gebruiken. Angst voor de totale vernietiging in de nietsontziende atoomoorlog die goed en kwaad voorgoed zou uitroeien. Voor jonge zielen op de drempel van het leven is zoiets niet bepaald een prettig gevoel. De wrangheid van dit gevoel gaf mee voedsel aan de felheid van de ijver voor een Vlaams Leuven.
Een samenvattende conclusie
Wat hadden wij te winnen met progressieve agenda’s, met het dromen over een proletarische revolutie, net op het ogenblik dat we zelf aan de universiteit aanbeland waren en mochten hopen dat ons een goed leven te wachten stond? Alles scheen al bij al de goede kant op te gaan. Waarom zouden we een wereld vol hoop overhoop zetten?
En ja hoor: we ijverden voor de vrede. We namen deel aan vredesmanifestaties, de IJzerbedevaart in het Vlaamse Diksmuide niet uitgezonderd. We waren enthousiast over de love-sit-ins, de manifestaties van Up with People en het ‘all you need is love’ van de Beatles. En we hadden het voor de liefde, de vrije liefde vanzelfsprekend ook, tenminste voor die jongelui van wie de hormonen wat feller door de aderen joegen. Liefde, vriendschap en vrede in plaats van oorlog! Weg met de verschrikking van de atoomoorlog, een oorlog die we als ongemeen onrechtvaardig zagen, omdat zo’n oorlog vriend noch vijand zou sparen en we er zelf geen enkele schuld aan hadden.
Ook een vorm van angst speelde dus op de achtergrond mee in het verhaal van Leuven Vlaams. Bewust of onbewust associeerden we de hoge Franstalige heren – en zeker ook de bisschoppen - met de toestand waarin de wereld was verzeild geraakt. Veel vertrouwen hadden we niet in de kringen die het altijd al voor het zeggen hadden gehad en die nu weer dwarslagen in de zaak van Leuven Vlaams. Voor ons, jongelui, was de toekomst aan ons. Weg met de meesters! En in Vlaanderen waren dat op de eerste plaats Franstalige meesters.
Maar heeft dat alles iets te maken met een progressieve, proletarische revolutie? Ging het om een verzet tegen gezag om het gezag? Nogmaals: alles is een kwestie van definitie.
We hoefden al zeker geen revoluties! Daar hadden we de buik van vol: we hadden ze gezien in hun volle glorie, die revoluties: in Boedapest, in Praag, in Vietnam waarvan ons het beeld van het schreiende naakte meisje op de vlucht voor de Amerikaanse napalmbommen op het netvlies gebrand stond. Maar belangrijker was: we wilden gewoon een goed leven, een goede baan, een eigen gezin en een mooie toekomst en om dat te bereiken wilden we als jonge Vlamingen aan onze eigen Vlaamse universiteit kunnen studeren en hard werken. We hadden geen zin om eindeloos strijd te leveren tegen jan en alleman die onze mening niet wilde delen.
Maar eigenlijk hadden we zelfs helemaal geen probleem met het principe van het gezag zelf. Velen onder ons konden zich voor zichzelf best een baan met een gezagsfunctie voorstellen. Dat hoorde bij de boodschap die we van onze ouders hadden meegekregen: “het ver te brengen in het leven.”
De principiële oorlog tegen het gezag begon pas later, toen extreemlinks dat uit mei ‘68 was voortgekomen voet aan de grond begon te krijgen.
Voor wie erbij was zal de herinnering aan de Mars op Waver nog helder zijn. Zo’n kleine duizend Vlaamse studenten waren te voet vanuit Leuven naar Waver vertrokken om de overheveling naar Waver van de Franstalige afdeling van de universiteit te benadrukken – toen was al bekend dat Waver de toekomstige vestigingsplaats van de Franstalige universiteit zou worden. Toen ze aankwamen in het laatste Vlaamse dorpje voor de Waalse grens, Ottenburg, begonnen de studenten spontaan te scanderen: “Ottenburg Vlaams!” Ikzelf heb nergens gehoord: “proletarische revolutie!” Een simpeler bewijs dat de extreemlinkse agitatie bij de massa van de studenten niet aansloeg is niet denkbaar. Kennelijk was de ‘nationalistische geborneerdheid’, zoals de linkse revolutionairen Leuven Vlaams noemden, bij de modale Vlaamse student groter dan zij zich ooit hadden kunnen voorstellen!
Achteraf bekeken zijn de proletarische bemoeiingen van de links-progressieven in de studentenwereld van toen dus van marginale betekenis geweest voor het verloop van de gebeurtenissen in het kader van Leuven Vlaams. Ze hebben de ontwikkeling van de gebeurtenissen niet voelbaar beïnvloed. Wel vonden ze zielsverwanten in Parijs en elders, even later, toen het gauchisme in mei ‘68 losbarstte. Maar toen was Leuven Vlaams al lang achter de rug.