Voor wie over de Europese Unie méér wil weten, is een gesprek met Dr. Jan Werts, de Nederlandse senior EU-correspondent van de publicaties Europa Nu, het Montesquieu Instituut en de Clingendael Spectator, een voorrecht. Dit najaar verschijnt in Londen zijn tiende boek over Europa als auteur of coauteur over Europa.
Voor mij is het een eer en genoegen om nog eens met hem aan de koffietafel te zitten voor een boeiend gesprek.
In Waarom Europa nu spannend wordt, een recente analyse over de huidige situatie van de EU, overliep Werts de recente agenda met in telegramstijl zijn bedenkingen bij de verschillende meningen over dertien onderwerpen waaronder, de groene golf, de rechtse golf, over Timmermans’ baby, het balorig Hongarije en de scheldpartij tussen Rutte en Orban, de eigengereidheid van Angela Merkel over de relaties met Rusland, de frustratie over Biden en ook Turkijë en de migratie ontbreken niet op het lijstje.
Zijn conclusie is veelzeggend:
Zelden heeft de Europese Raad zó het enorme wantrouwen en de verdeeldheid tussen de Europese regeringsleiders weerspiegeld. Veelzeggend is het buitenspel blijven van toch als bemiddelaar benoemde voorzitters Michel en Von der Leyen. De nationale leiders spelen zelf de baas. Het koesteren van hun eigen uiteenlopende nationale belangen veroorzaakt getwist en besluiteloosheid. De tijd is voorbij waarin premier Ruud Lubbers de Europese Raad nog een ‘vriendenclub’ kon noemen (2).
Net zoals uit het vorige interview met Rik Van Cauwelaert bleek dat individuele acties voor de Belgische politiek belangrijk waren, zijn het ook de individuele nationale hoofdactoren die de EU-marsrichting bepalen. De voornaamste ‘acteur’ sinds 2007 is ongetwijfeld de Duitse Bondskanselier Angela Merkel. Daarom gaat mijn openingsvraag over haar beleid.
Een Europees nationaal belang?
Pjotr: We horen heel dikwijls klagen dat de EU de macht van de lidstaten uitholt, maar tegelijk zijn het de nationale leiders die daarvoor verantwoordelijk zijn en in het geval van Angela Merkel (maar ook anderen zoals Emmanuel Macron) de EU proberen te gebruiken voor de eigen nationale belangen. Wijst deze situatie niet op één van de belangrijkste, zo niet dé belangrijkste tekortkoming van de EU: het ontbreken van een ‘Europees algemeen belang’?
Werts: Uw vraag raakt hét manco van de Europese Unie. Het Europees algemeen belang bestaat alleen waar de belangen en prioriteiten van maar liefst 27 autonome staten samenvallen. Maar Bulgarije heeft heel andere economische belangen, tradities en prioriteiten dan bijvoorbeeld Finland. Evengoed lopen de belangen en de opinies van België en Nederland uit elkaar. Dan is het logisch dat het ‘Europees algemeen belang’ in werkelijkheid nauwelijks bestaat. Dat maakt het zoeken van een akkoord in de EU tussen 27 deelnemers ook zo moeilijk.
Zie bijvoorbeeld hoe president Trump vanuit Washington vijf jaar lang tegen de EU schopte, waarna bondskanselier Merkel opriep tot Europese frontvorming. Zelfs toen bleef Europa daarover intern verdeeld. Ieder EU-land koestert ontelbare nationale (vaak economische) belangen. Elke regeringsleider komt maandelijks naar Brussel om die in de Europese Raad te verdedigen. Maar het geheel van die belangen, dus van de EU-27 uniform, ontbreekt meestal. Soms lukt het wel om één front te vormen. Zie de economische sancties tegenover Rusland. Of die sancties in de praktijk veel uithalen, dus de Russen dwingen tot matiging, is dan weer een andere vraag.
Pjotr: Het toenemend belang van de EU-instellingen loopt parallel met de toenemende macht van andere internationale en supranationale organisaties, denk maar aan de Verenigde Naties. Die zijn vanuit de oorspronkelijke Volkerenbond uitgegroeid tot een moloch die voor zowat elk maatschappelijk onderwerp hun eigen administratie hebben. Sommigen zien daarin een machtsgreep. Anderen denken dat de wereld nood heeft aan een ‘mondiaal leiderschap’. Hoe ziet u dat en vindt u dat een goede evolutie?
Werts: Waar ligt de grens van het overdragen van onze nationale bevoegdheden? Die vraag raakt vandaag mijns inziens het hart van ons democratisch stelsel. De wetgeving van de EU en ook de internationale verdragen hebben namelijk absolute voorrang boven onze nationale regels. Dat staat zo in de Belgische en Nederlandse Grondwet. De voorrang van het Europese recht, ook het bestuursrecht, geldt al sedert de befaamde arresten van het Europees Hof van Justitie Van Gend en Loos en Costa-ENEL uit de jaren zestig.
Wat genoemde TIJD-commentator Van Cauwelaert begint te benauwen (en mij soms ook wel) is het dreigend overbodig worden van ons hoogste democratische orgaan: de volksvertegenwoordiging. Droogt de handelingsautonomie van die volksvertegenwoordiging in de loop der decennia onzichtbaar en langzaamaan op?
In de jaren tachtig al voorspelde Commissievoorzitter Delors dat tachtig procent van de wetgeving Europees wordt. Je ziet sindsdien een proces waarbij belangrijke grensoverschrijdende problemen via de EU onttrokken worden aan de klassieke nationale bevoegdheden. Dat loopt van bijvoorbeeld het monetaire beleid tot de migratiepolitiek en van de buitenlandse handel tot het concurrentiebeleid. Dat roept vragen op over het functioneren van onze nationale democratie. Twintig jaar na Delors reageerde Roman Herzog, voorheen Bondspresident van Duitsland en beslist geen euroscepticus. Hij zag een ‘sluipende centralisering’ en overdracht van bevoegdheid van allerlei materies naar het Europees niveau. De titel van zijn betoog Europa luidde "Europa entmachtet uns und unsere Vertreter‘: Europa berooft ons van onze rechten.
De meeste mensen volgen wel enigszins het politieke gebeuren thuis. Dus in Den Haag of Rome of een andere hoofdstad. Dat geeft legitimiteit: de mensen hebben het gevoel daarin betrokken te zijn, zij het op afstand. Dat laatste geldt in véél mindere mate voor de wetgeving van de Europese Ministers samen met het Europees Parlement. Volgens mij ligt voor 95% van de mensen het Europees Parlement op de maan. Daar hebben ze niks mee. En ook de besluitneming binnen de Europese Raad van Ministers ligt ver weg van het wekelijkse vergaderen van onze bewindspersonen.
De scherpste kritiek hierop komt uit Polen en Hongarije en ook wel Duitsland. Voor de Britten was de oppermacht van het Europese Hof van Justitie een belangrijke reden om te vertrekken. Recent plaatste de Raad van State in Nederland vraagtekens bij het nieuwe EU-Herstelfonds. Brussel gaat honderden miljarden als gift overhevelen naar EU-landen die zelf niet meer goedkoop kunnen lenen. Zij zitten daarvoor al te diep in de schulden. Nederland en een aantal andere zuinige landen (die als het misgaat de aflossing moeten betalen) moeten dat maar slikken.
Tegelijk zie ik ook wel dat als je met 27 nationale leiders bindende afspraken maakt, niet achteraf iedere hoofdstad daar weer vanaf kan. Dan wordt de EU onbestuurbaar. Kortom: een reuzegroot dilemma.
Ik zie maar één uitweg. Het strikt naleven van de subsidiariteit zoals vastgelegd in de Europese verdragen. Schakel Europa alleen in indien echt nodig. Volgens artikel 5 van het Verdrag van Lissabon (2009) mag de EU alleen optreden ‘indien en voor zover’ de EU-landen zelf dit niet ‘centraal, regionaal of op lokaal niveau kunnen verwezenlijken’. Bovendien moet het overwogen beleid ‘beter door de Unie kunnen worden bereikt’. Ieder Commissievoorstel wordt aan een subsidiariteitstoets onderworpen. Het zijn de nationale parlementen die dit moeten controleren. In België hebben ook de parlementen van de deelstaten en gewesten die taak. Worden onze parlementen ooit lege filialen van ‘Brussel’, dan is dat dus hun eigen schuld. Tegelijk geldt voor mij de regel: bedenk eerst of je er beter van wordt, voordat je een nationale bevoegdheid aan ‘Brussel’ overdraagt.
Internationale invloed van Europa
In de USA leven er twee politieke strekkingen over hun internationale rol: zij die de USA als de ‘morele leider’ propageren en het als een opdracht beschouwen om overal ter wereld militair tussen te komen indien dit moreel noodzakelijk is, terwijl een andere politieke strekking gewapende interventies enkel terecht vindt ter verdediging van het nationaal (economisch) belang en niet uit morele overwegingen.
Europa profileert zich als ‘een gemeenschap van waarden’, maar dat leverde internationaal weinig aanzien op. De economische bloei van de EU volstond evenmin om meer invloed te verwerven. Eén van de oorzaken zou het gebrek aan militaire capaciteiten zijn: Buitenlandminister Karel De Gucht verklaarde ooit dat op tafel kloppen zonder een ‘militaire) stok achter de deur,’ niet helpt.
Sinds de poging in 1950 van René Pléven om tot een gemeenschappelijke defensie te komen (het CED – Communauté Européenne de Défense) zijn er nauwelijks nog noemenswaardige pogingen geweest om tot een globale Europese Defensie te komen. Momenteel staan we nog altijd nergens en is er géén alternatief voor de NAVO en de Amerikaanse paraplu. Daarom deze vraag:
Pjotr: Welke politieke visie voor Defensie past volgens u bij onze politieke keuze voor ‘een gemeenschap van waarden’? Een voluntaristische visie als ‘morele leider’ waarvoor een offensief georiënteerde defensie nodig is, of een pragmatische visie waarbij defensie beperkt wordt tot de bescherming van onze economische activiteiten en welvaart (een defensief georiënteerde defensie)?
Werts: Ik schrijf sedert de jaren zestig over Europa. Defensie was nooit een hot item. Tegelijk heb ik het altijd wel raar gevonden dat Europa zijn verdediging uitbesteedt aan de Amerikanen via de Navo. Anderzijds geef ik toe dat een Europese Defensie Gemeenschap met een groot eigen leger Rusland enorm zou beangstigen en mogelijk een vreselijke wapenwedloop uitlokken. Je kunt trouwens pas over Europese defensie gaan denken als het sluitstuk van een Europese buitenlandse politiek. Maar daar is geen sprake van zolang de EU-27 daarover onderling voortdurend blijven kibbelen.
Interne cohesie
De EU-samenwerking evolueerde van een aanvankelijke economische samenwerking naar een politieke samenwerking. Ik herinner mij nog levendig de vraag of we de EU dienden uit te breiden (naar het Oosten) of eerder te verdiepen. De Belgische Eerste Minister Jean-Luc Dehaene was aanvankelijk voor ‘verdieping’ en pas nadien vóór ‘uitbreiding’. Maar toen in Athene over zijn kandidatuur als Commissievoorzitter zou gesproken worden bleek hij plots de Engelsen te volgen en koos voor uitbreiding.
Pjotr: Met wat we vandaag weten, was deze keuze de beste of hadden we toen beter gekozen voor verdieping?
Werts: Wat politici zeggen, daar zit toch vaak wat heimelijks achter. Ik zag die pleidooien destijds voor eerst verdiepen en dan pas naar het oosten uitbreiden als een poging om tot verregaande Europese integratie te komen. Dat zou gaan via een Europese Politieke Unie. Denk bijvoorbeeld aan een Europese Minister van Financiën die de hoogte van de inkomsten en uitgaven van de EU-27 landen afzonderlijk dwingend controleert. Geen enkele nationale hoofdstad zou daar overigens in meegaan. Dus werd uitbreiden dan maar de prioriteit. Ik herinner mij een gesprek met gewezen Eerste Minister Leo Tindemans die toch wel aarzelde over grootscheepse uitbreiding. Hij voorspelde dat een EU van 25 tot 30 landen wegens permanente onderlinge verdeeldheid nooit meer tot echte verdieping zou komen. Tindemans heeft intussen gelijk gekregen.
In een recente publicatie bekritiseert Jelte Wiersma, EW’s correspondent in Brussel, de as Berlijn – Parijs: “In 2019 vernieuwden de Franse president Emmanuel Macron en de Duitse bondskanselier Angela Merkel dit Élysée-verdrag met het Verdrag van Aken. En zij breidden het uit met onder meer gezamenlijke vergaderingen van beide nationale parlementen. Tijdens die Frans-Duitse onderonsjes wordt besloten voor de rest. En wee diegene die dat machtscentrum uitdaagt. Toen minister van Financiën Wopke Hoekstra (CDA) in 2018 de zogenoemde Hanze-alliantie smeedde met zeven andere financieel prudente Noord-Europese landen, veegde zijn Franse collega Bruno Le Maire hem op bezoek in Parijs publiekelijk de mantel uit. Landen die een clubje vormen om hun belangen te verdedigen vond Le Maire ondermijnend voor de EU en ‘on-Europees’. Gevraagd of de Frans-Duitse samenwerking ook niet ondermijnend en on-Europees is, antwoordde Le Maire: ‘Dat is anders. Dat is het hart van Europa.’
Pjotr: Dat beide landen het voortouw nemen is wellicht onvermijdelijk, maar het is naar mijn aanvoelen tegelijk een hinderpaal voor de cohesie van de ‘Unie’. Daarom mijn vraag: kan het echt niet anders?
Werts: Minister Le Maire weerspiegelt hier het denken van president de Gaulle (1959-1969) en van zijn reeks opvolgers. ‘Europa dat zijn Frankrijk en Duitsland. De rest is slechts versiering’, aldus de Gaulle. Mijn komend boek over de Europese Raad leert dat hier veel waars in zit.
Pjotr: Om dit hoofdstuk af te sluiten: hoeveel lidstaten zal de EU tellen in 2030?
Werts: Vooraan in de wachtkamer zit de eeuwige kandidaat (sinds 1963!) Turkije. En verder (dus met beloofd uitzicht op toetreding) Servië, Noord-Macedonië, Montenegro, Kosovo, Albanië, en Bosnië-Herzegovina. Zij vormen samen de witte plek van de Westelijke Balkan op de kaart van de EU. Ook worden Oekraïne, Azerbaijan, Moldavië, Georgië, Armenië soms genoemd hoewel deze landen niets is toegezegd.
Interessant is het zich destijds terugtrekken als kandidaat van Zwitserland, Noorwegen en IJsland. Turkije wordt uiteindelijk geen lid, net zo min als de Britten terugkomen op hun Brexit. Tegen 2030 moeten de zes kandidaten gelegen op de Westelijke Balkan toch wel voor toetreding klaar zijn. De EU-27 worden dan EU-33. Het moet dus gek gaan als we in 2030 niet op dertig plus aangesloten landen zitten.
Ik zie dit decennium niemand vertrekken. Dwarsliggers als Hongarije en Polen hebben daar als ontvanger van miljardensteun geen belang bij. Ze eruit zetten kan helemaal niet. Tenslotte een mogelijke afscheuring van bijvoorbeeld Schotland, Catalonië of Vlaanderen, die dan graag EU-land worden. Daartegen zullen de Commissie, het Europees Parlement en uiteraard de EU-27 zich dan mordicus verzetten.
Een confederale toekomst voor de BENELUX?
Als afsluitend onderwerp kan ik het niet laten om u als een waarachtige ‘Nederbelg’ [1] (in mijn ogen een verdienstelijke geuzenaam) een vraag te stellen over de samenwerking tussen België en Nederland.
Voor alle duidelijkheid: Persoonlijk ben ik, dank zij mijn professionele ervaringen, een voorstander van een intensieve samenwerking van Vlaanderen met Nederland. Maar dan wel op een manier, waarbij de Vlamingen hun calimerogedrag overstijgen en de Nederlanders hun koopmanspraatjes elders verkopen.
Recent hield N-VA-voorzitter Bart De Wever een pleidooi om samen met Nederland een confederale staat te vormen. Daarbij zou men moeten vermijden dat de ‘deelstaten’ uitgehold worden: deze samenwerking moet beperkt blijven tot wat de deelstaten, Vlaanderen (eventueel ook Wallonië) en Nederland zelf willen samen doen.
Pjotr: Nu de EU steeds dominanter wordt, lijkt meer tegengewicht door sterkere lidstaten (niet enkel Duitsland en Frankrijk) noodzakelijk. Is een doorgedreven samenwerking van sterke regio’s (Nederland – Vlaanderen) of de BENELUX niet het beste antwoord op de sluipende machtsoverdracht binnen de EU?
Werts. Ook ik voel mij een waarachtige en tevreden Nederbelg (en mijn kinderen en kleinkinderen eveneens). Maar tegelijk verwacht ik niks van de Benelux. België-Luxemburg en Nederland zien Europese integratie totaal verschillend. Bovendien telt dat Brussel en Luxemburg en hun weide omgeving gigantisch profiteren van de tienduizenden goed betaalde Europese functionarissen en van hun alsmaar uitdijende kantorencomplexen. Was Amsterdam de Europese hoofdstad geworden, dan bekeek Nederland Europa ook wel anders.
Of neem onze politieke leiders. Bijna alle Belgische regeringsleiders van de afgelopen halve eeuw zaten nadien in het Europees Parlement. Nooit of te nimmer heeft een Nederlandse minister-president daar zelfs maar over gepiekerd. Dat is echt beneden hun stand.
De Belgen hebben ook veel meer invloed: Twee voorzitters van de Europese Raad (van Rompuy en Michel), plus Jean Rey, (1967-1970) als Commissievoorzitter. Hadden de Britten dit niet tegengehouden dan waren destijds Guy Verhofstadt en later Jean-Luc Dehaene ook nog voorzitter van de Commissie geworden. Afgezien van Sicco Mansholt, in 1972 negen maanden als invaller, heeft Nederland helemaal nooit zo’n topfunctionaris mogen leveren.
Of neem onze Tweede Kamer. Die heeft in 2019 in meerderheid er voor gekozen om de taakstelling van een 'steeds hechter verbond' uit de Europese verdragen te schrappen. Dat zie ik België echt niet nadoen, laat staan Luxemburg.
‘Afspraak is afspraak. Wij moeten naleven wat wij zijn overeengekomen’. Dat is tegenwoordig het Nederlandse credo in Brussel. De Europese Commissie moet toezien op de naleving van de Europese afspraken. Nederland vertrouwt die Commissie echter voor geen cent. Die is namelijk nooit opgetreden om de Maastrichtnormen (maximale overheidstekorten) echt na te leven. Tien experts controleren in Den Haag voortaan zelf per EU-land of ze daar de afspraken voortaan wel naleven. Dat betreft genoemd EU Herstelfonds na de coronacrisis dat het megagrote bedrag van 750 miljard uitdeelt. Ruim twee derde van de Nederlanders is daar tegen, aldus een opiniepeiling.
Of vergelijk onze kritische minister van Financiën Wopke Hoekstra met zijn Belgische collega’s Vincent Van Peteghem of eerder Johan Van Overtveldt. Beiden volgen slaafs wat de EU voor ze bedenkt.
Pierre, ik ben een grote vriend van België en een gelukkige inwoner op de taalgrens. Maar van de Benelux verwacht ik niks, want die is intern hopeloos verdeeld.
Voetnoot: Graag had ik ook nog een gesprek ten gronde gevoerd over een Vlaams-Nederlandse samenwerking, maar we dachten dat deze tekst véél te lang zou worden. U heeft nog iets te goed!
[1] Jan Werts leeft en werkt sinds 1976 in België. Hij promoveerde (cum laude) aan de Vrije Universiteit Brussel in het Europees en internationaal recht op een dissertatie over de Europese Raad (1991).