Pjotr's Dwarsliggers wensen u een welgemeend eindejaar met het traditionele
Ook culturen moeten sterven
Culturen zijn levende wezens. Daar waar levende wezens normaal uit cellen bestaan, zijn culturen opgebouwd met mensen als bouwstenen. Dat is het grootste verschil, en het is kleiner dan we soms denken. Daardoor zijn ook culturen onderworpen aan dezelfde wetmatigheden die het bestaan van alle levende wezens bepalen: de regels van de evolutie.
De grondwet van de evolutie zegt dat het leven een cyclisch gebeuren is. Het bestaat uit de voortdurende herhaling van steeds dezelfde kringloop: geboren worden, opgroeien, voortplanten, oud worden, sterven. Er is dus aan sterven niets spectaculairs: het is – letterlijk – de doodgewoonste zaak van de wereld.
Toch hebben wij het daar heel moeilijk mee. Hoe gewoon en alledaags het ook mag zijn, we zijn er nooit in geslaagd sterven werkelijk te aanvaarden en ons ermee te verzoenen. Maar ook daar steekt weer evolutionaire logica achter. Zoiets gelijk absolute doodsverachting zal wel eens ooit bestaan hebben, en bestaat misschien zelfs in individuen nog altijd. Maar een soort die deze eigenschap dominant had kon nooit overleven. De individuen beschermden zichzelf onvoldoende en stierven te jong om de hoofdopdracht van de evolutie te kunnen uitvoeren: overleven om voort te planten. Dus is die soort nu weg, samen met de rest van de gebuisden. Het materiaal is gerecycleerd voor volgende experimenten. De eigenschap, doodsverachting dus, is gewoon mee verdwenen; zo tikt de evolutie. Voor mij is die gigantische scheppingsmachine nog altijd het ontzagwekkendste dat ik ooit gezien heb.
Een van onze betere jonge historici, Klaas Vansteenhuyse, schreef enkele jaren geleden een bijzonder interessant boek: ‘De zeevolken in het Middellandse Zeegebied’. Het gaat over een zeer turbulente, nog verregaand onbegrepen en gewelddadige periode rond 1200 v.C. Sterk aanbevolen. Hij gaf zijn boek als ondertitel mee: ‘Culturen gaan altijd ten onder’. En dat doen ze inderdaad, allemaal! Niets is eeuwig, ook biologische soorten niet. Wij laten ons tegenwoordig door onze ignorante media tot en met hysterie opjutten met jobstijdingen over soorten die uitsterven. Wel, er zijn er in de loop der geschiedenis al vele malen meer uitgestorven dan er op dit ogenblik bestaan! Ik zie ook geen enkel rationeel aanknopingspunt om aan te nemen dat de genus ‘homo sapiens’ hier een uitzondering zou gaan vormen. Dat is natuurlijk een gedachte die niemand wil of durft denken, en dus wordt ze niet gedacht.
Niets of niemand ontsnapt aan deze wetmatigheden, geen enkel levend organisme, en dus ook culturen niet. Culturen moeten sterven, ook de onze. De vraag is alleen wanneer en hoe. Arnold Toynbee, waarschijnlijk de scherpzinnigste historicus ooit, beweerde overigens dat een autopsie der geschiedenis, als we ze konden doorvoeren, waarschijnlijk zou aantonen dat alle grote culturen zelfmoord pleegden. Ik wil nu niet direct gaan beweren dat Vlaanderen een van de grote culturen gedragen heeft, maar de gedachte is niet oninteressant.
Als het om de ondergang van culturen gaat tonen we een merkwaardige fascinatie met het waarom, met de doodsoorzaak. Alsof het hier over een ongeval zou gaan dat voorkomen kan worden, en niet om iets dat met wetmatige zekerheid moet gebeuren. Hoewel die vraag dus eigenlijk van secundair belang is, worden daarover vaak verhitte debatten gevoerd.
Bij voorbeeld over de ondergang van het Romeinse rijk zijn er allerlei hypotheses:
Was het de druk van de Germanen? Of ging het toch om loodvergiftiging. Was misschien het accepteren van het christendom als staatsgodsdienst een brug te ver? Of lag het aan de overbelasting der strijdkrachten, die een steeds groeiend gebied moesten veroveren en verdedigen om een groot en vrij onproductief Romeins proletariaat te kunnen voeden. Of was het de scheiding der machten die in het gedrang kwam? Dat laatste dacht Montesquieu, en die is altijd zeer ernstig te nemen. Of was het nog iets heel anders?
Misschien was het wel dat allemaal tegelijk en toch niets daarvan. Ik wil me in dit debat niet mengen, maar U er desondanks iets over vertellen dat helemaal buiten voorgaande lijst ligt.
In de tijd van de Republiek zegden de Romeinse matrones, in navolging van de Spartaanse vrouwen, tot hun zonen die naar de oorlog gingen: “kom terug met uw schild of op uw schild”. Dat betekende: kom als overwinnaar terug of als lijk. Ze zagen hun zoons liever sneuvelen dan hun plicht verzaken. In die tijd kroop Rome regelmatig door het oog van de naald en overleefde situaties die eigenlijk, logisch gezien, fataal hadden moeten aflopen. Later veranderde de mentaliteit. De onvoorwaardelijke absolute trouw aan de staat verzwakte, en dan kon natuurlijk de scheiding der machten in het gedrang komen, en dan werd de druk van de Germanen te groot. Denk nu even terug aan de zelfmoordhypothese van Toynbee, en dan aan ons land!
Ik denk, met Vansteenhuyse dat er zelden één duidelijke oorzaak is. Ik denk dat culturen, net als mensen, soms wel jong, plots en gewelddadig kunnen sterven, en dan zien we de oorzaak. Maar ik geloof dat ze meestal oud, moe en zwak worden. Dan kan het geringste al fataal zijn, maar het is de ene werkelijke oorzaak niet. Ik denk dat Vlaanderen daar nu aangekomen is. Het kan zijn dat we nog eens de kracht vinden voor een korte heropleving. Dat gebeurt bij oude mensen ook. Maar het is niet erg waarschijnlijk. Zodanig dat we in die gevallen vaak over een mirakel spreken.
Het huidige Vlaanderen
Moest iemand me vragen de toestand van het huidige Vlaanderen in het huidige België te beschrijven met één woord, dan zou ik zeggen: “seniel”. Wij voeren inderdaad ons huishouden gelijk een stokoud koppel dat maar niet naar het rusthuis wil. Onze woning vervalt en we verwaarlozen hoog nodige reparaties. En als we toch iets ondernemen duurt het eindeloos lang en mislukt dan meestal ook nog. Niets werkt nog behoorlijk. Het wordt hier stilaan vies; er hangt een luchtje. Maar daar zijn we al aan gewend, we merken het niet meer. Ons laatste boek hebben we tien jaar geleden gelezen. Het was een kookboek. We zitten de godganse dag voor de TV en we geloven alles wat daar gezegd en getoond wordt. Als ze daar iets als kunst aanprijzen, dan vinden wij dat ook mooi, of toch minstens interessant. Vooral de ‘soaps’ vinden we leuk. We genieten de platte banaliteit waar we niet bij hoeven te denken. Ons handschrift is bijna onleesbaar geworden, en foutloos Nederlands schrijven kunnen we al lang niet meer. Onze attentiespan is tot seconden verschrompeld. Iedere gedachte is ons te ingewikkeld en te lang. Wij leven van flarden, ‘bytes’ noemen ze dat tegenwoordig. Moeder is vergeten dat ze een vrouw is, en ze beweert Partout van niet. We morren over iedereen en alles, maar we doen niets. Niemand neemt ons nog ernstig, maar wij merken dat niet. We zijn tegen het leven niet meer opgewassen, en afhankelijk van pilletjes om het te verdragen. We kunnen met ons pensioentje, dat eigenlijk wel voldoende zou moeten zijn, niet meer omgaan: er is regelmatig een groot gat in de kas en we schrikken daar iedere keer nog even erg van. We zijn heel gul voor de kleinkinderen, maar we vergeten dat we morgen de bakker moeten betalen. We verliezen regelmatig onze sleutel en dan bedenken we iedere keer ingewikkelde methodes om dat te voorkomen. Maar we houden ons daar nooit aan en ze werken dus ook niet. Ons laatste restje weerbaarheid is verdampt. Een kind kan hier binnen breken of ons zelfs ombrengen als het dat wil. Als er eens iemand heel discreet oppert dat we ons zouden kunnen laten helpen wijzen we dat verontwaardigd van de hand: “tout va bien, dans la meilleure des mondes”. Waar hebben we dat weer eens ooit gehoord? De realiteit trekt langzaam weg uit ons leven: we houden ons enkel nog vast aan onze dromen. Als dan iemand zegt dat dromen bedrog zijn reageren we geïrriteerd, want onze dromen zijn alles wat we nog hebben.
Ik geloof dat ik met mijn kleine allegorie een vrij realistisch beeld van de situatie in ons land geschetst heb. Hoe moet ik dat dan noemen, dachten jullie, als ik niet ‘seniel’ zou mogen zeggen?
Mensen die er dagdagelijks in zitten merken het misschien niet zo duidelijk. Maar als je, zoals ik, 25 jaar in het buitenland gewerkt en geleefd hebt, en je komt dan terug, dan treft het je gelijk een voorhamer. Vlaanderen is, in de laatste halve eeuw, dramatisch en ook razend snel veranderd, ik zou zelfs zeggen gedegenereerd. Maar, hoe realistisch ook, het is natuurlijk niet netjes op die manier over de oude dag te spreken.
Wij willen het allemaal niet weten. Als je probeert de mensen op deze problemen aan te spreken komt steevast terug: “Ja maar, bij de buren is het ook niet beter.” We begrijpen niet dat onze ongelimiteerde capaciteit voor uitvluchten ook een duidelijke uiting van het collectief realiteitsverlies is, en dus deel van de problemen. Natuurlijk is bij de buren het zelfde proces in gang. Maar ik heb bij de buren gewoond, en ik heb er vrienden. Ze staan tegenover ons Vlamingen vele jaren achter.
De mechanismen van die ontkenning vormen op zich een alarmerend symptoom van seniliteit. Enkele jaren geleden belandde, bij een van die regelmatige ‘rankings’, de KUL op plaats 95. Van onze overige zelfvoldane tempels der wetenschap was daar toen geen spoor te bekennen. Natuurlijk sprak ik enkele vrienden, professoren, daar over aan. “Plaats 95: niet goed mannen, tandje bij steken!”. Het antwoord was bijna voorspelbaar: “Ja maar, dat is wel van heel de wereld.” Dat lijkt op het eerste zicht redelijk. Maar… de ronde van Frankrijk is ook van heel de wereld. Stel U voor dat daar eens ooit iemand op plaats 95 als eerste Belg aankomt; dan gaan we op slag snappen dat er een probleem is. Waarom dat verschil? Wel, wij hebben geen wetenschappelijke ambitie meer. Sportieve ambities hebben we nog wel: die moeten we niet zelf waarmaken!
Vlaanderen is dus wel degelijk anders dan de buren. Wij zijn in enkele decennia gemuteerd van een zeer behoedzame conservatieve maatschappij naar een ongebreidelde wilde progressiviteit. Kijk maar naar onze wetgeving. Bij alle progressieve thema’s: abortus, euthanasie, racisme- en discriminatiebestrijding, homo huwelijk zijn wij in Europa trotse koplopers. Nergens wordt in de rechtspraak de dader beter beschermd dan bij ons. Dat ademloos tempo maakt het verschil. Een razend libertinisme dat me doet denken aan de atmosfeer bij de Franse revolutie grijpt om zich heen, alsof de mensen zich haastig en hongerig schadeloos willen stellen voor eeuwen onderdrukking. Niets moet, alles kan, alles moet kunnen. Wij eisen alle rechten en aanvaarden geen plichten. Maar ook vandaag nog zijn de woorden van Sir Edmund Burke over die Franse revolutie geldig: “Wat is vrijheid zonder wijsheid en zonder deugd? Het is het grootst mogelijk kwaad”. Natuurlijk wordt Burke vandaag, door dat wat zich hier in Vlaanderen voor intelligentsia houdt, als ‘anti-verlichtings filosoof’ uitgejouwd: dat hoort er ook bij, bij de seniliteit.
Het is verstaanbaar dat een rampzalige ontwikkeling, die eigenlijk de hele Westerse wereld aantast, speciaal in Vlaanderen zo snel en ongenadig heeft toegeslagen. Wij zijn een volk zonder hoofd, zonder intellectuele elite. Ons verstand is in 1585 naar het Noorden vertrokken en we hebben er nooit een nieuw kunnen vormen. Wij hebben geen ruggengraat, geen houvast, geen verankering. Als dan de vloedgolf ons trof werden we hulpeloos meegesleept.
Ik ga U niet vervelen met een gedetailleerde ellenlange lijst van dingen; die we ofwel niet meer behoorlijk, of zelfs helemaal niet meer kunnen. Het gaat van treinen op tijd laten rijden via belastingen innen, wetten maken en toepassen, sociale voorzieningen organiseren, straten bouwen en onderhouden, langs de degeneratie van pers en openbare omroep tot en met – en dat is waarschijnlijk het rampzaligste – ons eeuwig geknoei met het onderwijs. Maar dat, en nog veel meer, weet U allemaal. Het probleem is dan ook niet dat we het niet weten, maar eerder dat we er aan beginnen te wennen.
Waarom?
De vraag dringt zich op: wat is hier gebeurd? Zijn wij dan over nacht allemaal flauw plezante incompetente zeveraartjes geworden? Zeker niet over nacht, en misschien ook nog niet allemaal. Maar toch alarmerend snel en verontrustend talrijk.
Eén precieze oorzaak voor dat alles is onmogelijk te identificeren. Er is gedurende de laatste eeuw heel veel gebeurd dat allemaal tot de huidige toestand heeft bijgedragen. De tweede wereldoorlog met zijn collaboratie en repressie, de koningskwestie, de schoolstrijd, de onafhankelijkheid van Kongo, de ontkerkelijking, de inkrimping van de landbouwsector, de industrialisatie van Vlaanderen, de stijging van de levensstandaard, de Vlaamse politieke bewustwording, de ontdekking van het milieu als probleem, de communautaire perikelen en staatshervormingen, de veranderde demografie en de migratie … het waren allemaal kleine bouwsteentjes. Het zou fout zijn al deze dingen als onafhankelijk en sequentieel optredende fenomenen te zien. In werkelijkheid vormen ze een complex netwerk met ontelbare terugkoppelingsmechanismen Toch zie ik één dominante factor, die waarschijnlijk belangrijker was dan alle andere samen. Ik noem het voor het gemak mei 68, maar het gaat natuurlijk over veel meer dan over een paar betogingen in één maand tijd.
Mei 68 was op zich een ingewikkelde aangelegenheid, een proces dat door vele bronnen gevoed werd en even veel verschillende uitwerkingen had. Ik vermoed dat ook de meest fanatieke activist die bronnen vast niet allemaal gezien heeft. Het fenomeen vond op 1 juni 68 ook beslist geen afsluiting, maar heeft zich tientallen jaren, en eigenlijk tot de huidige dag verder ontwikkeld. Laat ons eens proberen dat kluwen een beetje te ontwarren.
De Postmoderne Filosofie.
Het is niet verrassend bij de bron van iedere belangrijke beweging filosofen te vinden, Ook voor mei 68 is dat het geval. De postmoderne filosofie ontstond rond het midden van de 20e eeuw en ontwikkelde zich vooral in Frankrijk. De protagonisten waren Jacques Derida en Michel Foucault. Ze werden vooral gemotiveerd door een onbehagen bij de moderniteit, dat de existentialisten al had geplaagd. Ze knoopten ook bij Heidegger aan. Ze stelden zich sceptisch op tegenover het bestaande weten en de gevestigde waarheden. Ze deconstrueerden het vroegere wereldbeeld tot er uiteindelijk niets van over bleef. Ze poneerden dat bij ieder feit vele waarheden horen. Het enige wat uiteindelijk reëel en grijpbaar blijft is het ‘discours’, het verhaal over de waarheid. De term ‘discours’, die o.a. door ons journaille plechtstatig gesavoureerd wordt, werd in dit verband door Foucault ingevoerd. Hier is taal natuurlijk eminent belangrijk, want taal is het weefgetouw waarop die ‘verhalen’ geproduceerd worden.
Jean-François Lyotard, die iets later werkte, ging daarin het verst. Voor hem is er geen objectieve waarheid en ook geen objectieve werkelijkheid. Die dingen zijn sociaal gedefinieerd. Wij allemaal samen ‘maken’ door ons debat dat wat is. Zo konden we dan zelfs op het idee komen niet alleen een nieuwe maatschappij maar ook ‘een nieuwe mens’ te gaan maken.
Lyotard’s invloedrijkste werk was ‘La condition postmoderne: rapport sur le savoir’ uit 1979. Hij schreef het in opdracht van de ‘Conseil des universités du Québec’. Québec is Canadees voor ‘Wallonië’. Die hadden een studie besteld over de invloed van de technologie op de ontwikkeling van de exacte wetenschappen. Lyotard gaf achteraf grif toe dat hij van technologie absoluut niets verstond, en van exacte wetenschappen nog veel minder. Hij nam de opdracht desondanks aan en compenseerde zijn ontbrekend weten door, zoals hij later zelf bekende, verhaaltjes te verzinnen en overvloedig te citeren uit werken die hij niet gelezen had. In Montreal hadden ze niets door: we zijn in Quebec en daar houden we het gezellig. Lyotard schaamde zich daar wel een beetje voor, en noemde het boek ‘een parodie’. Maar te laat! De intellectuele elite van de late twintigste eeuw had het al omhelsd als het licht, de waarheid en het leven, en dat doen ze nog altijd. Het was gelijk met de ijzer concentratie in spinazie: niets meer aan te doen! Ik vond het nodig U dit even te vertellen omdat hieruit de ernst blijkt waaruit deze ideologie ontstaan is.
Maar alle gekheid op een stokje. Geloven dat de werkelijkheid niets anders is dan de resultante van het dwaas gebabbel van de bende ignoranten die wij mensen nu eenmaal zijn, vind ik een sterk stuk. Dat is wel het summum van antropocentrisme. Nogal logisch dat een dergelijke mindset niet de minste ruimte laat voor een religieuze dimensie. De Grieken noemden zo iets ‘hybris’ en ze wisten waarom: het liep altijd slecht af. Ik weet heel weinig, maar dat de mens nooit de maatstaf van alle dingen kan zijn, maar slecht één van ontelbaar vele expressies van het universum, is voor mij zo klaar als pompwater. En desondanks werd en wordt dit gedachtegoed door velen zeer ernstig genomen, onder anderen door de jonge revolutionairen van 68. Vandaar ook de eindeloos lange, volkomen ineffectieve palavers waarmee ze ieder vraagstuk aanpakten. Als dan iedereen murw gebabbeld was kwam de plaatselijke demagoog en zette de zaak naar zijn hand. En alleman ging tevreden naar huis. Ludwig Wittgenstein heeft geprobeerd ons te waarschuwen voor de valkuilen van de taal, maar we hebben niet aandachtig genoeg geluisterd.
Het meest schadelijke aan deze ontwikkeling was waarschijnlijk dat ze iets in gang heeft gezet dat ik de ‘collectivisering van de geest’ noem. Alleen de uitdrukking al doet me huiveren. Dat betekent een totale afkeer van het Westers individualisme en eigenlijk ook van de verlichting. Deze gelijkschakeling van de gedachten gaat veel verder dan de stoutste dromen van Mao en is ook al veel dieper doorgedrongen dan in mijn ergste nachtmerrie. Het verwondert me dan ook absoluut niet dat vandaag de studenten van Yale en Oxford een ‘speech code’ willen. Dat betekent: een lijst van woorden die niet meer gebruikt mogen worden! George Orwell ligt te kreunen in zijn graf! Het kan nuttig zijn even te bedenken dat ook een verschijnsel zoals ‘Facebook’ enkel in die context kon ontstaan en bloeien. Die ‘likes’, en vooral de ‘shitstorm’, het massavernietigingswapen van de 21ste eeuw, zijn werktuigen van de collectivisering van de geest.
Er bestaat een grap met een heel lange baard, die, helemaal zonder zo bedoeld te zijn, de postmoderne denkwereld verbluffend precies beschrijft.
Twee bejaarde dames, Marie en Jeanne, treffen elkaar iedere zondag namiddag op een terrasje bij koffie en een gebakje. Ze wisselen daarbij de laatste nieuwtjes uit.
Marie vertelt: “wij hebben bij ons in de parochie een nieuwe onderpastoor. Een fantastische man. We komen iedere woensdag namiddag met onze gesprekgroep onder zijn leiding bijeen om over een probleem te discussiëren”
Jeanne: “Ah ja, en wat bespreken jullie dan zoal?”
Marie: “Vorige week, bij voorbeeld, ging het over de goddelijke Drievuldigheid”
“En Marie” zegt Jeanne “Versta jij het nu, dat van de goddelijke Drievuldigheid?”.
“Natuurlijk niet” zegt Marie een beetje verlegen.
“En de andere dames?”
Marie schudt het hoofd: “Neen, die ook niet”
“En de onderpastoor dan, begrijpt die het?”
“Dat denk ik eigenlijk ook niet echt” zegt Marie.
Nu is Jeanne een beetje in de war: “Maar Marie, jullie begrijpen er niks van, en de onderpastoor weet het ook niet. Wat doen jullie daar dan eigenlijk?”
“Wel” zegt Marie “We leggen het aan elkaar uit”
Allemaal goed en wel, maar stel U eens een maatschappij voor die zo functioneert. Eigenlijk hoeft U zich niets voor te stellen; alleen maar een krant open te slaan of de TV in te schakelen. Op facebook hoeft U nog niet eens te kijken.
Nieuwe ‘inzichten’ in economie, antropologie en sociologie.
Ook hier is iets uit onbehagen ontstaan. In dit geval richtte het onbehagen zich tegen de consumptiemaatschappij.
We kennen allemaal die piramidale modellen van de menselijke behoeften. Ik zou daarbij willen opmerken dat die behoeften, hoe verder we in de piramide naar boven gaan, steeds meer ‘begeerten’ worden in plaats van echte behoeften, maar dat terzijde.
Natuurlijk laat de geschiedenis zich niet tot één facet reduceren, maar we zouden ze ook kunnen zien als de voortschrijdende inspanningen van de mens om die behoeften te bevredigen. Dat gebeurt vandaag, voor een goed deel, door de economie, die de middelen daarvoor aanbiedt. Dat heeft zich dan weer tot de huidige consumptiemaatschappij ontwikkeld. De enen denken dat die toch wel aardig goed werkt om de individuele behoeften te dekken. De anderen zien hier een niet meer controleerbare spiraal. De Amerikaanse econoom John Kenneth Galbraith was bij de laatste groep. Hij schreef, in 1958, ‘The affluent Society’ (de maatschappij van overvloed). Daarin toont hij dat de consumptiemaatschappij weliswaar behoeften bevredigt, maar er – om de machine draaiend te houden – ook steeds nieuwe moet scheppen. Dat laatste doet ze bij middel van publiciteit. De reclame maakt ons wijs dat we behoeften hebben die absoluut niet reëel zijn, maar quasi opgedrongen. Daardoor belet het systeem zelf dat er ooit een echt stabiel evenwicht tussen vraag en aanbod kan ontstaan. Daar is natuurlijk wel iets van aan. Het zou uitzonderlijk dwaas zijn hier geen probleem te zien.
Toen verscheen Marshall Sahlins op het toneel, en begon zich met hetzelfde fenomeen bezig te houden. Sahlins is antropoloog, maar heeft een zeer sterke interesse voor sociologie. Hij had enkele van de nog levende groepen jagers-verzamelaars bestudeerd, en kwam tot de conclusie dat wij, toen we zo’n 12.000 jaar geleden het leven als jagers-verzamelaars opgaven om sedentaire boeren te worden, eigenlijk uit het aards paradijs werden gezet. Want, zegt Sahlins, de jager-verzamelaar moet slechts 3 tot 5 uur per dag werken om het nodige voedsel te vinden. Al de rest werken wij voor de kapitalisten. Hij noemde dus de jager-verzamelaar maatschappij ‘The original affluent Society’: de oorspronkelijke maatschappij van overvloed. De jager verzamelaar is niet arm, beweert Sahlins, want armoede is geen vraag van te weinig gedekte behoeften. Armoede is een sociaal fenomeen. Men is enkel arm als een ander individu meer heeft. Ik wil er uw aandacht op trekken dat, om tot die conclusie te kunnen komen, de inhoud van het begrip ‘armoede’ verschoven, veranderd, eigenlijk gemanipuleerd moest worden. Een dergelijke manipulatie wordt natuurlijk door het postmodern wereldbeeld, dat alles socialiseert, tot en met de werkelijkheid, zeer vereenvoudigd. Op Antonio Gramsci, die de techniek voor die manipulatie bedacht heeft, komen we nog terug.
Sahlins zegt dat er twee strategieën denkbaar zijn om het complex behoeften-aanbod in evenwicht te brengen. Men kan trachten het aanbod te verhogen, en dat is wat de consumptiemaatschappij doet, maar er zullen desondanks toch altijd armen blijven, namelijk diegenen die minder hebben dan de anderen, zelfs al is dat dan armoede op een hoog welstandsniveau. Men kan echter ook de behoeften reduceren. Hier sleept Sahlins zelfs de Zen filosofie bij. Dat biedt kansen. Alleen als we gelijk zijn is er geen armoede meer, zelfs als we daarvoor onze levensstandaard tot een zeer laag niveau moeten doen dalen, bij voorbeeld dat van de jagers-verzamelaars. Dat dan de ouderen, die niet meer voldoende mobiel zijn, gewoon worden achtergelaten om te sterven is geen probleem, zolang het maar iedereen overkomt.
Het mag U verwonderen dat iemand zo’n onzin koopt, maar het werd gretig gekocht, door rijkeluiskindjes, die nooit enige vorm van gebrek gekend hadden en de universiteit als ludiek tijdverdrijf zagen. Om de bodemloze leegte van hun bestaan enigszins draaglijk te maken experimenteerden die met allerlei levensgevaarlijke dingen, zoals drugs en communisme. Dat nijd en afgunst de belangrijkste drijfveren in het maatschappelijk proces zijn, daar konden die ook intuïtief inkomen. In die tijdsgeest van de jaren 60 vielen de ideeën van Sahlins op vruchtbare grond. Sahlins doceerde toen enkele jaren aan de Université de Paris, Nanterre en hij had er een schaar laaiend enthousiaste volgelingen, die hij tot een soort prerevolutionair klimaat wist op te zwepen.. Sahlins moet een zeer meeslepende redenaar geweest zijn, hoewel hij natuurlijk zijn pedagogische successen wel een beetje ondersteunde door studenten die niet mee naar zijn frequente betogingen kwamen gewoon te buizen. Niemand zag daar graten in.
Maar er zullen nog enkele andere elementen geweest zijn die de theorie van Sahlins voor de studenten aantrekkelijk maakten. De overstap van het jager-verzamelaar bestaan naar de sedentaire landbouw was inderdaad een van de meest ingrijpende veranderingen die onze genus ooit onderging. Duizenden jaren hebben de jagers en de boeren gestreden. Overal vinden we de sporen, ook in de Bijbel, bij voorbeeld in het verhaal van Jacob en Ezau. Het cultiveren van gewassen en dieren maakte namelijk twee dingen nodig die voordien geen probleem waren: een strikte regeling van eigendom, en eigenlijk daaruit volgend, ook van de seksualiteit. Als student van Nanterre in de 60er jaren was je tegen eigendom en voor vrije liefde, zodus…
Niemand vroeg zich af hoeveel mensen de aarde dan wel als jagers-verzamelaars zou kunnen voeden. We vermoeden dat, ten tijde van Columbus, het Amazone oerwoud er ongeveer 5 miljoen telde. Een schatting van enkele tientallen miljoenen wereldwijd is dus niet onredelijk. Wat doen we dan met de overige zeven miljard? Daar gaan we duizenden Pol Pots of zelfs honderden Mao’s voor nodig hebben. Er hangt nog een verdere vraag in de lucht. Is het mogelijk, tegen de natuurlijke stroming van de evolutie in, terug te gaan? Minstens de marxisten, die ook enthousiaste partners in deze beweging waren, beweerden met hun historisch materialisme toch eigenlijk van niet! Maar dat alles stoorde niemand. Dat is het privilege van wereldverbeteraars: ze hoeven zich met de kleine details niet bezig te houden.
In ieder geval ontstond in Nanterre een vrij talrijke geweldbereide kern van mensen die er hoegenaamd geen graten in zagen terug te vallen op een bestaan van iets betere apen. Het kan helpen het zo plat te formuleren als we proberen de toestand vandaag rondom ons te begrijpen. Ze pikten, op de zijlijn ook een portie hippie cultuur op, waarschijnlijk vooral vanwege de cannabis. Ze hadden en uitten over pedofilie opvattingen die zelfs Van Gheluwe zouden doen blozen. Dat was de kern van waaruit zich in het Europa van 68 de revolutie verspreidde.
De Frankfurter Schule
Daarmee bedoelen we hier een groep professoren in de Filosofiefaculteit van de Goethe universiteit in Frankfurt. Het instituut, dat al heel vroeg de grensgebieden van filosofie en sociologie verkende, heeft een lange en turbulente geschiedenis achter zich. Tijdens de Nazi heerschappij verhuisden ze eerst naar Geneve en dan naar New York waar ze bij de Columbia University onderdak vonden. Als wij vandaag ‘Frankfurter Schule’ zeggen, bedoelen we vooral Adorno, Habermass en Marcuse in de periode na de tweede wereldoorlog, toen ze terug in Frankfurt waren. Via Jürgen Habermass kwam ook het postmoderne denken hier sterk tot uiting. Ik zou daar heel graag op ingaan, maar de lengte… Het was geen toeval dat net in Duitsland en op dat moment zoiets ontstond. Ook daar weer heerste groot onbehagen. De wonden van de tweede wereldoorlog waren niet geheeld. De Duitsers hadden ook geen echte ernstige poging gedaan om de naziperiode te verwerken, de Oostenrijkers zelfs helemaal geen. En de vraag hoe zoiets in de toekomst vermeden kon worden was zeker ook belangrijk. Het was dus verstaanbaar en redelijk dat de vraag naar de natuur van de relatie tussen individu en overheid net daar en toen zo scherp gesteld werd. Vooral Marcuse predikte verbitterde opstand tegen het gezag. Maar toen zijn studenten dat wat ze daar leerden eens in hun eigen levenspraktijk wilden omzetten, en in de collegezaal tegen de – overigens lamentabele – didactiek van hun professor protesteerden, vroeg en kreeg Marcuse… politiebescherming. Dat is het wat me aan heel die beweging altijd zo bodemloos gedegouteerd heeft: het totaal gebrek aan ernst en consequentie.
En het waren niet alleen de profeten, maar ook de leerlingen. Bijna een volledige generatie werd in dit gedachtegoed ingeweekt en hun kinderen dan achteraf ook nog. Hun misschien meest pregnante slogan was: “Il est interdit d’interdire”. De ironie wil dat geen enkele generatie ooit gemakkelijker bereid was van alles en nog wat, en dat ook nog op een flinterdunne basis, te verbieden dan de deze.
De Vietnam oorlog.
De Vietnam oorlog droeg zoals we zullen zien, zeker bij tot de springlading die in 68 ontplofte. Maar deze gebeurtenissen vormden vooral ook de detonator die de boel deed exploderen.
De Amerikanen waren in Vietnam nogal onbesuisd aan een oorlog begonnen die ze niet werkelijk wilden winnen, en dus ook niet konden winnen. Ze stonden om te beginnen al moreel gezien aan de verkeerde kant, en dat is belangrijker dan wij meestal aannemen. Bovendien hadden ze het niet te doen met het primitieve volkje, dat ze in hun toen nog heel levendige grootheidswaan meenden te zien, maar met een oude cultuur die vele eeuwen lang tegen de machtige Chinese buur stand had kunnen houden. Die stonden, tot overmaat van ramp, dan ook nog onder het bevel van een der geniaalste militaire leiders uit de 20e eeuw: Generaal Vuong N’Giap. In de lange Vietnamese geschiedenis tel ik 51 oorlogen, waarvan de Vietnamezen er geen enkele verloren hebben. Hadden ze dat in het Pentagon en het Witte Huis maar geweten en ernstig genomen…
De zaken liepen dus niet naar wens. Maar de Amerikanen bleven, op hun superieure vuurkracht vertrouwend en in de beste traditie van de eerste wereldoorlog, divisie na divisie offeren. 50.000 man in het totaal. Hun namen staan allemaal op een deprimerend eindeloze zwarte muur in Washington. Nu konden ze hun vuurkracht niet daar inzetten waar ze een verschil had kunnen maken, bij voorbeeld in de haven van Haiphong. Er moest immers rekening gehouden worden met de Russen. Natuurlijk niet met de Vietnamese burgerbevolking.
Bovendien was deze oorlog het eerste grootschalig voorbeeld van modern management. Mensen in Washington, die van de militaire realiteit geen flauw benul hadden namen gedetailleerde beslissingen op basis van niets meer dan illusies. Ze konden dat dankzij een gesofistikeerd communicatiesysteem. Het moest verkeerd aflopen, en wij willen al eens vergeten dat het de charismatische Kennedy was die met die knoeiboel begonnen is.
Dan kwamen er van die verschrikkelijke dingen gelijk My Lai aan het licht. De gemiddelde Amerikaan, en die kan je normaal gezien echt alles wijsmaken, begon nu te begrijpen dat oorlog verruwt, overal, altijd en iedereen. Vanuit de Amerikaanse universiteiten werd het een wereldwijde protestbeweging. In de Verenigde Staten hadden ze aanzienlijke ervaring met protest; uit de ‘Civil Rights’ beweging, en in Nanterre had Marshall Sahlins het voorbereidend werk gedaan. Ook bij ons werd Ho, Ho, Ho Shi Mihn gescandeerd door verwende burgerijzoontjes in jeans en parka. 1968 werd een wereldwijd revolutiejaar. Er zijn er nog geweest: 1830, 1848 en 1871. Maar dat was nu toch een hele tijd geleden. Ze protesteerden tegen alles, ook tegen de soms nogal middeleeuwse gebruiken die in de universiteiten overleefd hadden, en in Leuven en passant tegen de tweetaligheid. Ze waren absoluut zeker van hun gelijk. Die zekerheid hadden ze van Lyotard, Sahlins en Marcuse, niet direct betrouwbare bronnen, zoals ik meen getoond te hebben. De slag werd uitgevochten in de straten van Frankfurt, Parijs, Berlijn en Hamburg en gewonnen door het volk. En dan kwam de grote stilte. Want het volk wist niet wat het wilde. Het wist alleen maar wat het niet meer wilde.
De lange mars
De revolutionairen begonnen aan hun ‘lange mars door de instituties van de macht’. Dat was een idee dat de Duitse revolutionair Rudi Dutschke had opgevangen van Antonio Gramsci, van wie de opstandelingen ook nog enkele andere fijne kneepjes leerden. Daar moeten we even op in gaan.
Gramsci was een Italiaanse Marxist. Musolini stak hem achter tralies. Ik heb Brecht Arnaert eens ooit horen zeggen dat je dat natuurlijk nooit moogt doen, want dan hebben die mannen veel tijd om na te denken en daar komt ellende van. Gramsci had voldoende stof tot nadenken. En hij kon denken. Hoezeer ik het uiteindelijk resultaat van Gramsci’s werk ook verafschuw, ik bewonder zijn intellect. De eerste wereldoorlog was voor iedereen een verschrikkelijke ramp, maar vooral voor de marxisten een bittere ontgoocheling. Marx had immers voorspeld dat bij het volgend groot conflict het proletariaat in opstand zou komen en zijn deelname weigeren. Maar dat hadden de arbeiders niet gedaan. Ze waren, helemaal in tegendeel, enthousiast voor hun respectieve vaderlanden gaan vechten. Gramsci dacht dat hij wist waaraan dat lag: aan de taal. En dat bijna een halve eeuw voor Lyotard! Het ging hem om de duidingshegemonie. Er zijn al die grote begrippen: waarheid, goedheid, rechtvaardigheid, solidariteit, racisme, uitbuiting, geweld, armoede en zo verder. Die moeten met inhoud gevuld worden. Dat wordt traditioneel gedaan door de intellectuele elite. Maar wie was dat? De bourgeoisie en de Kerk. Dus zegde Gramsci: wij moeten de duidingshegemonie van de reactionairen afnemen, zodat wij kunnen bepalen wat die woorden betekenen. Pas dan kan het volk de juiste beslissingen nemen. De methodes daarvoor noteerde hij in schriftjes, zo’n 40 stuks, die uit de gevangenis gesmokkeld, en daarom de ‘Quaderni del Carcere’ genoemd werden. Het werd de Bijbel van de revolutionairen. Een groot deel van wat ik soms, met een moeilijk te verbergen verachting ‘de trucjes van de kaderschool’ noem komt daaruit. De methodische diffamering van tegenstanders speelt daarin een belangrijke rol. Maar het opzet is wel bijna volledig geslaagd. Ook als je vandaag een krant open slaat kom je daar bijna altijd Gramsci levensgroot tegen, zonder dat zijn naam ooit wordt vernoemd…
Dat paste natuurlijk uitstekend bij de postmoderne opvattingen. Trouwens; al de elementen die ik U tot hier toe voorgesteld heb zijn op een bijna miraculeuze manier onderling complementair. Ze versterken elkaar in de richting van de resultante: de totale erosie van conventioneel gezag en autoriteit, die vervangen werden door de dictatuur van de demagogen. Dat ging allemaal zo soepel en vanzelfsprekend alsof het gewoon moest gebeuren.
De colonnes van die lange mars hebben hun doel nu bereikt. Wie ze in één partij of politieke hoek zoekt onderschat het probleem schromelijk. Zij hebben het vandaag voor het zeggen in onze politiek, administratie, financies, industrie en media. Hun vage idealen hadden ze al gauw als te zwaar en nutteloos over boord geworpen. Maar hun eindeloos nihilisme en cynisme hebben ze behouden: die kwamen goed van pas op de weg naar de top. Ik denk dat veel van de kille meedogenloosheid van het huidige beroepsleven daar haar oorsprong heeft.
En ze hebben nog altijd niet door wat ze aangericht hebben. Ze hebben onze waarden vernield zonder iets substantieels in de plaats te kunnen stellen. Ze dachten dat ze het socialisme heruitvonden, maar ze verminkten het tot onherkenbaarheid. Ze dwepen met de verlichting, maar holden de kernwaarden van de verlichting, vooral het vrije individuele denken, uit. In plaats van precies, gedisciplineerd denken voerden ze de oppervlakkige slordigheid als standaardmethode in. Als ersatz voor vlijt en discipline werden de empathie en de emotionele intelligentie ontdekt. Ze dachten dat ze zich tegen God en religie verzetten, omwille van de vrijheid. Maar ze verzetten zich tegen de evolutie, omwille van het hedonisme. En dan vertelden ze ons nog dat het om emancipatie ging… dat moest slecht aflopen!
Hun partijorgaan in Vlaanderen was Humo. Als een horde balorige kleutertjes trapten die de deuren in van alle heilige huisjes die ze konden vinden. Soms ook gewoon kwetsend om te kwetsen, vernielend om te vernielen, zo maar voor de lol. Ze noemden dat ‘ludiek’ en stonden er geen moment bij stil dat dingen zoals schroom en schaamte misschien wel eens een belangrijke sociale functie konden hebben. Die razende Beeldenstorm werd gretig gekocht. Iedereen gelukkig, van Guy Mortier tot en met de katholieke uitgever Dupuis. Ze kregen, natuurlijk weer langzaam, de controle over bijna ons volledig media landschap. Gramsci had al getoond hoe belangrijk dat was. Op – onder anderen – die manier verspreidde het gedachtengoed van 68 zich steeds verder in de gemeenschap. Vandaag is het de dominante stroming, met alle gevolgen van dien. Zoek nu achter dat alles geen boosaardig complot. Het is veel erger dan dat: hier waren de spontane zelforganiserende krachten van de mediocriteit en de afgunst aan het werk.
Afbraak
Ondertussen begon de grote afbraak. Die ging echter zo sluipend langzaam dat bijna niemand iets merkte: dat was ook het succesrecept. Het onderwijs werd systematisch gesloopt en wat er van over bleef versmacht onder praatvakken. Eigenlijk was dat niet meer dan een consequente uitbreiding van het denken van Sahlins: als niemand nog iets heeft zijn er geen armen meer, en als niemand nog iets weet ook geen dommen. Eerst dan is er rechtvaardigheid, en voor de rechtvaardigheid moeten we bereid zijn alles te offeren. Christelijke waarden en principes, die onze wereld zo’n 1500 jaar geregeld hadden, werden als achterlijk uit het leven gebannen, maar voor werkelijk schrijnend en gevaarlijk achterlijke religieuze principes werd een suïcidale tolerantie ontwikkeld en geëist. De legerdienst werd afgeschaft; dat was een belangrijke overwinning op de gehate discipline. De rechtspraak werd zo sterk op de grotendeels fictieve bescherming van de individuele mensenrechten getrimd dat de rechtszekerheid verdween. Het systematische verduivelen van ons religieuze, kapitalistisch en koloniaal verleden werd permanent plechtstatig gecelebreerd door media die als informatiebron volkomen waardeloos geworden zijn. Sommigen zien ook een vervrouwelijking van onze maatschappij. De onloochenbare toename van het belang der emotie als middel om de wereld te observeren en te beïnvloeden spreekt daar natuurlijk voor. Toch zie ik, ondanks de vergrijzing, veeleer een verkleutering. Die twee laatste dingen sluiten elkaar, zoals we weten, jammer genoeg niet uit. Alles moet ‘leuk’ zijn, en als de realiteit zich eens van haar boosaardige kant laat zien, houden we elkaars handjes vast, steken kaarsjes aan, zingen een liedje, tekenen met krijt op de stoep en laten onze teddybeertjes achter. Er werd veel ‘geregeld’ en ook veel verboden, allemaal in naam van de vrijheid natuurlijk. Het land werd tot totale stilstand hervormd. Er ontstond massa hysterie op grond van zorgvuldig gemanipuleerd maar zeer gebrekkig weten, bij voorbeeld in dat onzalig klimaatdebat, en ook over de energiebevoorrading. Dwaas bijgeloof, gepredikt in naam van de verlichting, jaagt de mensen permanent in de gordijnen. Enkel als vrijzinnige fietsende vegetariër met sterke aversie tegen kernenergie kan je vandaag nog echt deel uitmaken van deze maatschappij. We zien het resultaat. Ik heb het in die kleine allegorie bij het begin beschreven: “Rien ne va plus”.
Endorfine
Men kan zich nu de vraag stellen: “hoe kon dat allemaal voor onze ogen gebeuren zonder dat we het zagen?” Er is een biologisch equivalent. Bij individuele mensen, en overigens ook andere gewervelde dieren, in een uitzichtloze situatie, scheidt de hypofyse endorfine af, die een gevoel van welbehagen schept, de verschrikkelijke realiteit verdoezelt en voorkomt dat de zekeringen doorslaan. Zou iets dergelijks ook bij een stervende cultuur kunnen gebeuren? Het lijkt er wel op als we naar het ontzettend realiteitsverlies van onze ‘opiniemakers’ kijken!
Conclusie
Hiermee ben ik aan het einde van mijn ‘discours’ gekomen. Het kan U verbazen dat ik de islam hoegenaamd niet vernoemd heb. De reden is dat de islam, die de laatste 500 jaar uit eigen kracht geen ernstige bedreiging meer kon vormen, er heel weinig mee te maken heeft. Wij hebben, zoals ik U hopelijk kon tonen, zonder ernstige reden en zonder dat we daar de hulp van de islam of gelijk wie voor nodig hadden, een intellectueel en moreel vacuüm geschapen. Daar werd dan de islam praktisch ingezogen. De parasieten die onze cultuur bevallen hebben waren in eerste instantie volledig endogeen. Eerst nadat ons organisme daardoor fataal verzwakt was kregen de van buiten af komende een kans. De moslims zullen nu natuurlijk wel het werk afmaken, en waarschijnlijk op een zeer onaangename wijze. De islamisering van onze maatschappij is overigens al veel verder gevorderd dan wij kunnen of willen zien. Dat klinkt en lijkt spectaculair en belangrijk, maar het is het niet. Als de militante islam niet toevallig voorbijgekomen was had iets anders die taak opgeknapt. Zeker niet op dezelfde manier, misschien trager, misschien later, maar met dezelfde fatale onafwendbaarheid.
Kookboeken zijn in en ik wil in die trend meegaan. Ik moet me toch ergens een beetje flexibel tonen. Dus, voor wie het thuis nog eens dunnetjes wil over doen; het recept voor een geslaagde ‘catastrofade flamande’ is eenvoudig.
Men neme:
- Een liter goede fond van postmodernisme. Bij voorkeur van het merk Lyotard.
- 800 g magere Vietnam Oorlog.
- Een kopje Frankfurter Schule
- Twee afgestreken soeplepels Sahlins
- Een theelepeltje Marxisme.
En tot slot
- Een snuifje Gramsci
Al roerend aan de kook brengen.
We kunnen hier nog een flinke scheut militante islam bijvoegen. Dat moet niet per se, maar het geeft een heel aparte smaak. U hoeft niet speciaal naar militante islam te zoeken: alle islam is militant, ook al staat het niet expliciet op het etiket.
Afdekken en een uurtje op een lage vlam zachtjes laten sudderen. Ondertussen een joint roken en misschien toch maar beter alvast de brandweer bellen.
Smakelijk!
Uw dwarsligger