We zijn verheugd u dit uitermate interessant overzicht van het Vrijemarktkapitalisme te kunnen aanbieden. Gastauteur doctor in de economie Frank Boll slaagde erin om de evolutie in kaart te brengen en daarbij zowel de opgang als de degeneratie te doorgronden.
“Rien ne me paraît plus difficile que de déterminer les vrais intérêts d’une nation, qu’il ne faut pas confondre avec ses vœux. L’accomplissement de nos désirs ne nous éloigne pas toujours de notre perte.” Paul Valéry (1871-1945)
Het economisch liberalisme
De evidentie is overweldigend dat we onze welvaart danken aan het economisch liberalisme.
Als men de successen van het vrijemarktkapitalisme over de laatste twee eeuwen vergelijkt met de resultaten van de rivalen, dan is het hoogst verwonderlijk dat zijn verdiensten en legitimiteit zo sterk gecontesteerd worden. Toch wordt het kapitalisme voortdurend geculpabiliseerd. Hoe zou het immers kunnen dat mensen die op ongecoördineerde wijze hun eigenbelang nastreven, toch een resultaat neerzetten dat historisch uniek is? De grote moraalfilosoof Adam Smith gaf daar in 1776 in zijn “The Wealth of Nations” een afdoend antwoord op. Zijn verklaring heeft met brio de tand des tijds doorstaan: de prestaties van het economisch liberalisme overvleugelen alle alternatieven.
Toch verzwakte het systeem voortdurend, vaak onder electorale druk. Zo slaagden alsmaar meer gevestigde belangen erin het staatspaard voor hun kar te spannen. Daardoor kwam het bonum commune meer en meer in de verdrukking.
We schetsen de historisch-unieke resultaten en de bouwstenen van het politieke liberalisme en het vrijemarktkapitalisme. Deze systemen worden vergeleken met alternatieve vormen van politieke en economische organisatie. De oorsprong van het economisch liberalisme wordt geschetst. We staan stil bij de critici van het systeem. Ten slotte wordt geargumenteerd hoe een falend concurrentiebeleid en de ongebreidelde expansie van het bankwezen tot een ontaarding van het vrijemarktkapitalisme hebben geleid.
-
De resultaten
Over de jongste twee eeuwen heen steeg het wereldinkomen spectaculair. Een stijging met een factor van 119. Met een wereldbevolking van één miljard in 1800 tot voorbij zeven miljard vandaag, zorgde dit voor een toename van het wereldinkomen per hoofd met een factor 17. Malthus, een tijdgenoot van Smith, die voorspelde dat de groei van de voedselvoorziening nooit de bevolkingsstijging zou kunnen bijhouden, beet in het zand. In het Westen waren die resultaten sedert het begin van de industriële revolutie in de tweede helft van de 18de eeuw nog spectaculairder. Tijdens de middeleeuwen, of van 500 tot 1500, waren vaak meerdere eeuwen nodig voor enkele schamele procenten stijging van de levensstandaard. Zo steeg die tussen bv. 700 en 1100 met slechts 7% *.
Twee recentere historische records
In het Westen steeg in de 50 jaar na de Tweede Wereldoorlog het Bruto Nationaal Product (BNP) met een factor 4 tot 6. Een verviervoudiging en een verzesvoudiging van het BNP in 50 jaar zijn het resultaat van een gemiddelde jaarlijkse groei van respectievelijk ongeveer 2.75% en ongeveer 3.75%.
Tussen 1990 en 2015 werden wereldwijd een kleine twee miljard mensen uit de absolute armoede getrokken. Dit betekent een daling van de absolute armoede van 36% naar 10%, en dit dankzij de toegenomen internationale handel. Aanleiding daartoe waren de invoering van vrijhandel door Deng Xiaoping in de jaren volgend op de dood van Mao in 1976, de val van de Berlijnse muur in 1989 en de implosie van de Sovjet Unie in 1991. Vrijhandel is de vertaling naar het internationale niveau van wat economisch liberalisme betekent voor een gesloten economie. Vrijhandel zorgt voor internationale concurrentie. En concurrentie verplicht mensen, sectoren en landen tot economische efficiëntie.
Dit steekt schril af tegen de resultaten die collectivistische en extractieve regimes kunnen voorleggen. Deze systemen dolven niet alleen het onderspit maar leidden vaak niet enkel tot meer armoede, maar ook tot minder geluk en gebrek aan vrijheid. **
Daling van de globale inkomensongelijkheid
De globale inkomensongelijkheid in de wereld daalde aanzienlijk. In sterke tegenstelling tot wat herhaaldelijk beweerd wordt, is die ongelijkheid nooit zo klein geweest. De middenklasse - vanuit wereldstandpunt gezien - deed het zeer goed. Zo zagen tussen 1988 en 2011 de inkomenstrekkers in de percentielen 45 tot 65 hun reële inkomen verdubbelen. Een hoog percentage in deze twee decielen zijn Chinezen. Het reële inkomen in de hogere percentielen 80 tot 95 steeg daarentegen zeer matig of stagneerde. Dit zijn de middenklassen van de hoge-inkomenslanden.
Maar in die ontwikkelde landen steeg tussen 1950 en 1990 het per capita inkomen wel met een factor 3 tot 5.
Gezien deze historisch uitzonderlijk sterke stijging, is de huidige relatieve stagnatie helemaal niet zo problematisch als men in de publieke opinie en de politiek stelt. De frustratie over die lagere groei leidde echter wel tot een continu experimenteren met monetaire politiek en met een opstapeling van schulden die het potentieel van het systeem ernstig en langdurig verzwakken.
-
Bouwstenen van het vrijemarktkapitalisme
De essentiële bouwstenen van het economisch liberalisme zijn:
- politiek liberalisme of democratie,
- eigendomsrechten,
- vrijheid van ondernemen,
- vrije prijsvorming,
- beschikbaarheid van kapitaal en
- een rechtssysteem met daarachter een sterke staat die zowel de wil als de kracht heeft dat recht af te dwingen ***.
Deze eigenschappen zijn sterk complementair. De afwezigheid van één ervan zal doorgaans de werking van het geheel meer dan proportioneel verzwakken.
Politiek liberalisme liep parallel met economisch liberalisme
Het economisch liberalisme beoogt de verdeling van economische invloed en macht terwijl het politieke liberalisme de verdeling van politieke macht beoogt. Over de eeuwen heen liep de ontwikkeling van beiden parallel.
Magna Carta
In beide ontwikkelingen liep Engeland voorop. Politiek met de geleidelijke ontvoogding van het parlement ten overstaan van het gezag van de koning. Belangrijke etappes waren daarbij: de Magna Carta of het Groot Charter der Vrijheden van 1215 waardoor Jan zonder Land de edelen moest raadplegen alvorens de belastingen te verhogen, de verkiezingen en convocaties van parlementen in de tweede helft van de 13de eeuw, de strijd tussen het parlement en de kroon die in 1642 uitliep op een burgeroorlog tussen Karel I en het parlement, de Habeas Corpus Act van 1679 tegen willekeur in rechtszaken, en de grote doorbraak in de verdere machtsuitbreiding van het parlement door de “Glorious Revolution” van 1688. Die revolutie werd glorierijk genoemd omdat ze radicaal was maar zonder bloedvergieten. Daarbij werd Willem III van Oranje koning van Engeland (1689-1702). Dat leidde tot een overeenkomst tussen het Parlement en de nieuwe koning - de Bill of Rights van 1689 – die tot een constitutionele monarchie leidde. In zowel Frankrijk als Spanje kwam een dergelijke hervorming pas veel later.
Belangrijke voorbeelden van politieke concurrentie speelden zich ook af in landen als Italië waar toen nog geen gemeenschappelijk centraal gezag bestond, maar enkel stadstaten. Dit was ook het geval in het Heilige Roomse Keizerrijk, met zijn driehonderdtal politieke eenheden, een voorbeeld van decentralisatie. Die waaier van modellen speelden later een rol bij de politieke organisatie van maatschappijen.
Terwijl de kiemen van het economisch liberalisme zowel in England als elders in West-Europa lagen, begint in de tweede helft van de 18de eeuw Engeland voorop te lopen in de ontwikkeling van het vrijemarktkapitalisme, zoals Engeland dat ook op politiek vlak had gedaan vanaf de 17de eeuw.
Eigendomsrechten
Eigendomsrechten zijn al sinds de mens bestaat een doorslaggevende stimulus tot prestatie. Ze betreffen niet enkel de vrucht van arbeid, inkomen, en door arbeid en inkomen verworven vermogen, maar ook de persoon. Slavernij en lijfeigenschap werden geleidelijk afgeschaft en verdwenen zo goed als volledig in de 19de eeuw. Eigendomsrechten zijn de belangrijkste voorwaarde voor een duurzame economische vooruitgang van staten en volkeren. Of de alom belangrijkheid van stimuli voor maatschappelijke vooruitgang.
Een overheid die voor zowat alles verantwoordelijk wordt gesteld en die daarop in speelt, evenals de “gratis economie”, ondermijnen die stimuli. Daarin ligt een verklaring voor de huidige lage groei in Europa. Een bocht lijkt niet in de maak
Gini coefficiënt
In België, één van de rijkste landen aller tijden, en in 2018 volgens de Gini-coëfficiënt samen met drie Scandinavische en drie kleine Centraal-Europese landen de minst ongelijke van de 36 OESO landen, ”voelden” nog nooit zoveel mensen zich arm. Zo succesvol lijken velen in de politiek, de academische wereld en de media te zijn geweest in het stimuleren en kanaliseren van misnoegdheid. Terwijl we het allemaal nooit zo goed hebben gehad, ook de relatief armen. Dat blijkt uit de evolutie van tientallen criteria i.v.m. levenskwaliteit in de loop van de geschiedenis van de mensheid****.
Vrije prijsvorming
In de vrije prijsvorming komen aanbod en vraag tot een resultante, de prijs. Die vertegenwoordigt de relatieve schaarste van het aanbod en de relatieve intensiteit van de behoeften. De determinanten van vraag en aanbod wijzigen zich continu. En dus ook de prijzen die zich voortdurend aanpassen aan het productieproces en het koopgedrag van miljoenen en miljarden mensen. De prijs als ideaal signaal voor de allocatie van beperkte productiemiddelen, althans bij een voldoende groot aantal aanbieders en vragers.
Inivisible hand - Adam Smith
Dit prijsmechanisme, of deze onzichtbare hand zoals Adam Smith het noemde, speelt een arbitragerol in het managen van het economische kernprobleem: oneindige wensen en slechts beperkte middelen. Geen enkel ministerie van planning of geen enkel model, van om het even welke omvang, kan dat beter. De Nobelprijswinnaar Economie van 1974 Friedrich Hayek schreef daarover in de “American Economic Review” van 1945 de klassieker “The Use of Knowledge in Society”, of prijzen als dragers van kennis.
Vrijheid van ondernemen
Mohamed Bouazizi
De vrijheid van ondernemen in het Westen lijkt misschien vanzelfsprekend. Maar de Tunesische lente in 2010, en de daardoor mede uitgelokte andere Arabische lentes, startten toen Mohamed Bouazizi zichzelf in brand stak nadat hem de toelating werd ontzegd een handeltje in groenten op te starten. In vele derdewereldlanden bestaat geen vrij ondernemerschap of wordt die ernstig aan banden gelegd omdat elites er productie en distributie monopoliseren of toewijzen aan bevriende partijen. Dit illustreert het aforisme van Peter Drucker dat onderontwikkelde landen niet bestaan, enkel “ondergemanagede” landen, en de stelling van Hernando de Soto dat die landen lijden aan een tekort aan kapitalistische structuren.
Beschikbaarheid van kapitaal
Kapitaal was baanbrekend voor de bevordering van initiatieven en de daaruit voortvloeiende welvaart.
Het bijeenbrengen van kapitaal in een onderneming door verschillende mensen en groepen doorbreekt immobilisme en helpt risico’s te spreiden. Reeds vanaf de 11de eeuw kenden Italiaanse stadstaten een type handelscontract dat men “commenda” noemde, of in Venetië “colleganza” omdat daar “commenda” de betekenis van opslagruimte had. Het gaat om afspraken bij maritieme handel tussen kapitaalverschaffers en reizende partners omtrent de inbreng van kapitaal, hun respectieve verantwoordelijkheden en de verdeling van de winst . Die constructies waren geïnspireerd door wat in de islamitische wereld reeds lang gangbaar was. De Hanzesteden namen dat in de 14de eeuw over ***** . Latere mijlpalen zijn onder meer de creatie van de East India Company in Engeland in 1600 en van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in Nederland in 1602. Dat zijn allemaal voorlopers van latere ondernemingsvormen.
Het creëren van maatschappijen als aparte entiteiten zorgde er soms ook voor dat het privé vermogen kon worden gesplitst van dat van een onderneming. Sporen van beperkte aansprakelijkheid waren reeds aanwezig in de “commenda” volgens de “Vocabolario” van Nicola Zingarelli. Veralgemening daarvan kwam tot stand door de Engelse Joint Stock Company Act van 1856. Met een grote vermindering van risico’s tot gevolg waardoor het ondernemerschap werd gestimuleerd.
De verdere ontwikkeling en uitbreiding van het bankwezen in de 19de en 20ste eeuw bevorderde het uitlenen aan mensen met beloftevolle initiatieven die zelf niet over kapitaal beschikten. Dat droeg bij tot de ontwikkeling van menselijk kapitaal en tot sociale mobiliteit. Dit tot baat van de hele gemeenschap. Voorheen financierden banken vooral heersers en hun noden.
Een sterke staat en rechtstaat
Een sterke staat zorgt voor de nodige publieke goederen en diensten. En een sterke rechtstaat zorgt voor een billijk stel rechtsregels die tegen een redelijke kost kunnen afgedwongen worden, en voor wier afdwinging de politieke wil aanwezig is.
Daron Acemoglu en James Robinson
-
Comparatieve economische systemen
Het volstaat na te gaan welke van deze kenmerken aanwezig zijn in systemen die de wereld kent en heeft gekend om hun relatief succes te beoordelen. Iets wat geschiedkundigen soms voor hebben (x) op economisten en andere zachte wetenschapsbeoefenaars.
Zulk een grootscheeps onderzoek werd uitgevoerd door Daron Acemoglu en James Robinson in hun “Why Nations fail?” (2012), een krachttoer van kennis, inzicht en synthese. Staten en systemen worden er onderscheiden aan de hand van twee tegengestelde kenmerken: inclusie en extractie. Hoe meer inclusief politieke en economische instellingen zijn, zoals in het Westen, hoe rijker het land. En hoe extractiever, hoe armer, zoals de meeste derdewereldlanden.
Inclusieve en extractieve instellingen
Politieke en economische systemen die maximaal inclusief zijn, scoren het best. Iedereen kan eraan participeren en aan bod komen. Extractie daarentegen wijst op grote machtsconcentratie en exploitatie. In zijn historisch scherpste vormen zijn voorbeelden legio: de slavernij, de lijfeigenschap, dwangarbeid in collectivistische systemen, elites die muren rond zich optrekken en soortgelijke hindernissen als keuzebeperkingen, het belemmeren van ondernemen en het beperken van sociale mobiliteit. Hoe meer extractief het systeem, hoe lager de welvaart.
Positieve-som ontwikkelingen
Het vrijemarktkapitalisme, het meest inclusieve systeem ooit, heeft voor drie historisch uitzonderlijke ontwikkelingen gezorgd. Voor het voeden en aanboren van menselijk kapitaal. Voor een ongeëvenaarde sociale mobiliteit. En voor een toestand waarbij meer inkomen en rijkdom voor de enen niet langer ten koste komt van minder inkomen en rijkdom voor de anderen. Wel integendeel, allen gingen er sterk op vooruit. Men noemt dit een positieve-som ontwikkeling (“positive-sum game”). Dit in tegenstelling tot de zero-som ontwikkelingen (“zero-sum game”) in feodale maatschappijen. Bij afwezigheid van groei ging daar wat de ene meer heeft ten koste van de andere.
Genova (1481)
4. De oorsprong van het vrijemarktkapitalisme
De extractieve feodaliteit stond haaks op economisch liberalisme. Daar werd de arbeid van de bevolking, vooral boeren, voor het grootste deel afgeroomd door de adel en de clerus. Dit om hun levensonderhoud, hun kastelen, hun hofhouding en hun oorlogen te financieren. In het Ancien Régime vertegenwoordigden die adel en de hogere clerus slechts iets meer dan 1% van de bevolking.
Toch dateert de oorsprong van het vrijemarktkapitalisme van vóór het Ancien Régime. Handelaars, zoals onder meer de Feniciërs, waren zowel kapitalisten als globalisten. Ze lagen aan de basis van internationale betrekkingen tussen landen. Zo ook de Italiaanse maritieme republieken vanaf de 9de tot de 14de eeuw: Amalfi, Genua, Pisa en Venetië. Diplomaten van Venetië lieten geschriften na die doorgaan als uitstekende bronnen van geschiedenis.
De verre oorsprong van markten en kapitalisme
We beperken ons tot het Westen en tot de periode die aanvangt na de val van het West-Romeinse Rijk rond 500. In de daaropvolgende zogeheten middeleeuwen die lopen tot de 15de eeuw gold eerst autarchie. De prille aanvang van markten kan worden gesitueerd bij de opkomst van steden. Met de verdere ontwikkeling van de steden ontwikkelde zich ook de ruil tussen de stad en het platteland.
Steden ijverden om van de centrale gezagsdragers voorrechten te bedingen die afweken van het feodale economische systeem. Met rechten voor en juridische bescherming van handelaars en gilden. Ook de opkomst van burger-handelaars en burger-producenten leidde tot het opeisen van rechten die de adel en de clerus reeds genoten. Twee voorbeelden. In het Heilige Roomse Keizerrijk werden vanaf de 10de eeuw bepaalde steden “Reichsstädte”. En in het Bourgondische rijk van het begin van de 14de tot het einde van de 15de eeuw, werden vele steden vrije steden. Al deze verworven rechten bevorderden de ontwikkeling van markten.
Ruil en markten tussen steden en het platteland breidde zich uit tussen verschillende delen van het huidige West-Europa. Daarbuiten waren het vooral Italiaanse maritieme republieken die handelsbetrekkingen onderhielden met vooral Byzantium en de islamitische wereld. Zo Venetië vanaf de 9de eeuw en Amalfi in de 10de en 11de eeuw. Beiden bloeiden tijdens de eerste kruistocht (1096-1099). Daarna werd Amalfi door Pisa geplunderd en geraakte in verval, terwijl naast Venetië ook Pisa en Genua belangrijk werden. De ontwikkeling van de handel was de aanleiding tot een snelle evolutie in handels-, boekhoudkundige-, betaal- en banktechnieken en in het handels- en zeerecht. Daarbij speelden zowel de maritieme republieken als stadstaten zoals Firenze een leidersrol.
De ontwikkeling van markten viel dus samen met verstedelijking en globalisatie.
Louis Blanc
Kapitaal komt van het Latijnse caput of hoofd. In de 12de en 13de eeuw werd het gebruikt in de betekenis van goederenvoorraad, fonds, geldbedrag of geld dat rente opbrengt ( “chapitale” in het oud Italiaans en “capitale” in het Latijn en modern Italiaans). Kapitalisme (“capitalisme”) is een term die voor het eerst in 1850 door Louis Blanc werd gebruikt in een polemiek met Bastiat.
Goederen, geld en diensten om te produceren en om handel te drijven kunnen samen gezien worden als kapitaal, en dat gebruik is van alle tijden. Zo werd reeds vanaf de middeleeuwen, maar vooral daarna, op meer systematische wijze kapitaal ingezet om te helpen produceren. Dat gebeurde op twee manieren: de centrale productie en de terbeschikkingstelling van middelen voor productie in de eigen woonplaats ******.
Het zou tot de 20ste eeuw duren alvorens het woord kapitalisme wetenschappelijk ingang vond. Zo in het ophefmakende boek van Werner Sombart “Der moderne Kapitalismus” (1902). Die plaatste de aanvang van kapitalisme in het Firenze van de 15de eeuw, een periode die samenviel met een nieuwe levenswijze en een nieuwe mentaliteit, de “Rinascimento” of wedergeboorte. Oliver Cox daarentegen koos in zijn “The Foundation of Capitalism” (1959) als aanvang van het kapitalisme de 11de eeuw toen in Italiaanse stadstaten kapitalistische verenigingen en contracten ontstonden, zoals commenda’s en colleganza’s. En Max Weber poneerde dat het kapitalisme aanving in de 16de eeuw met het protestantisme - in zijn “Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus” (1904). Een treffend voorbeeld daarvan is de gouden 17de eeuw in de Nederlanden.
Deze tijdstippen zijn natuurlijk slechts conventies. Zoals hierboven geschetst, is het gebruik van kapitaal van alle tijden en kenmerkend voor economische ontwikkeling, hoe gering dan ook. Zo waren in de donkere en de autarkische eerste helft van de middeleeuwen vaak monnikenorden de enige bronnen van systematische economische activiteit, zoals ook later in de 12de en 13de eeuw de Cisterciënzers. Omdat hun productie de onmiddellijk voorliggende noden oversteeg – in tegenstelling tot wat in pre-sedentaire maatschappijen van jagers en vissers het geval was - gebruikten zij goederen, diensten en hun eigendom, of kapitaal om ook voor de noden van morgen en overmorgen te produceren. Kapitaal hangt dus samen met economische ontwikkeling.
Eigenbelang, vrijheid en empathie
Ook al dateren de grondslagen en de praktijk van het vrijemarktkapitalisme van vóór Adam Smiths werk van 1776 “An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations”, toch wordt dit werk als basistekst beschouwd. Het is een mijlpaal in de geschiedenis van zowel het menselijk denken in het algemeen als het economische denken in het bijzonder. Het formaliseert een economisch systeem dat de rijkdom van een land doet toenemen wanneer iedereen in vrijheid zijn eigenbelang kan nastreven.
Onze maaltijd verschaft door bakker, beenhouwer en brouwer danken we niet aan hun welwillendheid (“benevolence”), wel aan het nastreven van hun eigenbelang (“their regard of their own interests”), aldus Smith.
Naast het eigenbelang is een tweede idee nog fundamenteler in Smiths werk, namelijk dat van de vrijheid. Hij was een onvermoeibaar tegenstander van misbruiken door de machtigen en van privilegies voor enkelen. Eigenbelang en vrijheid verenigt hij in zijn cruciale stelling: “Every man, as soon as he does not violate the laws of justice, is left perfectly free to pursue his own interests in his own way, and to bring both his industry and his capital into competition with those of any other man or order of men”.
Deze economische vrijheidsidee was toen nog totaal afwezig in Europa. Ook hier liep England op kop, zoals het ook op het vlak van de politieke vrijheid reeds deed.
The Theory of Moral Sentiments - Adam Smith
Het benadrukken van eigenbelang betekende niet dat Smith zich de mens voorstelde als uitsluitend bewogen door egoïsme. Integendeel, in zijn “The Theory of Moral Sentiment” (1759) stelt de moraalfilosoof dat “sympathy” de echte band is tussen mensen in hun ethische relaties. “Sympathy” komt van het Griekse “voelen met”, en heeft dus een andere betekenis dan de meest gebruikelijke in het Nederlands. “Sympathy” wordt dus best vertaald door medevoelen of empathie.
Geen land in de wereld was rijker dan Engeland in de 18de en 19de eeuw.
-
De critici
Omgekeerd denken werd legio. Het succes van het economisch liberalisme over de jongste twee eeuwen wordt ondersteboven gedraaid en geperverteerd. In plaats van de spectaculaire stijging van de levensverwachting, waarschuwt men voor de populatietijdbom. In plaats van de ongeëvenaarde stijging in de levensstandaard, concentreert men zich op de verkrachting van de planeet. In plaats van de uitroeiing van absolute armoede, wijst men op de Noord-Zuid ongelijkheid en de alom tegenwoordigheid van relatieve armoede. Of, toon ons een economische mirakel, en we zullen het falen van het vrijemarktkapitalisme aantonen.
In soortgelijke bewoordingen resumeerde het weekblad “The Economist” in 2003 haar pleidooi voor kapitalisme. Dit, 160 jaar nadat de Schotse bankier en politicus James Wilson in 1843 dit weekblad had gesticht ter verdediging van de economische vrijheid. Tot vandaag behoort “The Economist” tot de intellectueel meest vooraanstaande pleitbezorgers voor het economisch liberalisme. De aanleiding voor de stichting van dit blad was de strijd voor de afschaffing van de “Corn Laws”, of de wetgeving waarbij de Engelse landadel beschermd werd door tarieven op ingevoerd voedsel, vooral tarwe. De toen in Engeland sterk opkomende industrie was daar fel tegen gekant. Die tarieven werden in 1846 afgeschaft. Daardoor kon de Britse industrie zich doen gelden in de wereld. Die tijd en die principes stonden ook symbool voor de start van een tijdperk van ongeëvenaarde economische groei.
Corn Laws Repealed 1846
Geprivilegieerden
Toch wordt dat systeem met kritiek overspoeld. Onder meer door velen uit een grote groep geprivilegieerden met speciale statuten en gebruikers van een uit de voegen getreden welvaartssysteem voor wie de groei van de sociale uitgaven altijd te klein is. Ironisch, omdat hun privilegies en welvaart het product zijn van een maatschappij die dankzij het vrijemarktkapitalisme zo rijk is dat ze het zich schijnbaar kan veroorloven, althans voorlopig.
Niettegenstaande het huidige historische record van welvaart heerst toch een cultuur van mishagen waar de politiek vaak garen uit spint. En dat verschaft ruimte voor sterke profilering. Hoe radicaler de stelling, hoe meer kans het publieke forum te bereiken. Daarbij concentreert men zich op deelaspecten en details zonder oog voor het geheel. Het fenomeen van verwende kinderen te midden van grote welvaart bij wie de kennis en het bewustzijn ontbreekt van de oorsprong van die welvaart.
Intellectuelen en hun anti-kapitalistische mentaliteit
Vele intellectuelen, waaronder ook economisten die beroepshalve beter zouden moeten weten, verwerpen het vrijemarktkapitalisme op basis van onder meer historische en economische onwetendheid, machtsdrang en afgunst. Machtsdrang tegenover de macht die de weliswaar blinde en onpersoonlijke markt heeft in het toewijzen en verlonen van de productiefactoren. Afgunst omdat de markt en niet zij bepalen wie economisch succesvol is. Met soms een arrogante ondertoon, misprijzen voor ondernemers en kritiek op het winstmotief en de winst. Terwijl winst een teken van succes is en een bron van investeringen die de productiviteit en de groei stimuleren. Mensen en politici die een bedrijf dat winst maakt en bv. werknemers ontslaat aan de schandpaal nagelen, etaleren hun economische onwetendheid.
Een aanzienlijk deel van de publieke opinie laat zich door deze antikapitalistische mentaliteit ondersneeuwen, zeker wanneer die intellectuelen erin in slagen hun redenen en motieven te maskeren als vermeende altruïstische en quasi wetenschappelijke argumenten. Intellectuele integriteit wordt dan snel het slachtoffer van profileringsdrang.
Groei en welvaart zijn geen vast gegeven
Vele critici lijken de verworven welvaart als een gegeven te beschouwen, een soort manna dat uit de hemel valt. Maar die welvaart is geen constante. Terwijl een aantal correcties broodnodig zijn, waarover hieronder meer, werden door overheden ook vele “verbeteringen” en wijzigingen doorgevoerd die de economie hebben verzwakt. Dit door de kern van het kapitalistische vrijemarktsysteem, zoals eigendomsrechten, een sterke rechtstaat, de vrije mededinging en stimuli zoals verantwoordelijkheidszin, zelfredzaamheid, arbeidsethos, en spaardrang, uit te hollen. Zo is de welvaartstaat haar oorspronkelijke lovenswaardige doeleinden ver voorbij geschoten. Te veel vangnetten werden hangmatten. Dat verzwakt de groei. Maar deze kennis en dat bewustzijn ontbreken. Terwijl groei de enige duurzame welvaartsverschaffer en armoedebestrijder is.
-
De degeneratie van het vrijemarktkapitalisme
Over de laatste tientallen jaren verzwakte het systeem door het toedoen van zijn tegenstanders, vaak mensen die zich niet bewust zijn van diens successen. Zij zouden de uitspraak van Deng Xiaoping van 1978 moeten indachtig zijn: “Seek truth from facts” of zoek waarheid uit feiten, eerder dan uit wat Mao zei. Ook de steeds groeiende welvaartstaat heeft het economisch liberalisme verzwakt door de nodige incentives voor een sterke groei te ondermijnen. En die groei is de enige duurzame bestrijder van armoede. Tot de tegenstanders behoort nu ogenschijnlijk een tamelijk groot deel van de bevolking. Er heerst een gebrek aan historisch bewustzijn en onwetendheid over de baten van het systeem. Deze onwetendheid wordt mede in stand gehouden en gevoed door een groot deel van de media, de academische wereld, partijen en overheden die er een gemakkelijk electoraal gewin in zien.
Falend concurrentiebeleid
Erger is dat ook voorstanders van het economisch liberalisme het systeem hebben verzwakt, zoals managers en eigenaars van grote ondernemingen en ook overheden die het kapitalisme gunstig gezind zijn. Een verzwakking door de verstrengeling van economische macht met politiek. Zo is de band tussen overheden en grote ondernemingen en banken sterk gegroeid door lobbying, politieke partijfinanciering en “revolving doors” praktijken, of toppolitici die voor de industrie gaan werken en industriëlen en bankiers die in de politiek stappen. Angelsaksen noemen deze praktijken ‘croney capitalism’. Die hebben van het kapitalisme een parodie gemaakt, onder meer door concentratie in de hand te werken en te beschermen. Daardoor leven grote bedrijven en kleine en middelgrote bedrijven in verschillende werelden.
Reeds Adam Smith stelde dat bijeenkomsten van producenten vaak uitdraaiden op prijsafspraken ten nadele van de consument. Maar hoe meer producenten er zijn, hoe moeilijker zulke prijsafspraken zijn. Dat toont het belang aan van de anti-kartel of concurrentiepolitiek in het instrumentarium van de overheid. Het Duitse naoorlogse “Ordoliberalismus” hechtte daar terecht zeer veel belang aan: omdat de vrije concurrentie zich niet spontaan ontwikkelt, dient de staat daar een kader voor te scheppen (“Ordnungspolitik”). Bij de toepassing van de concurrentiepolitiek bij samensmeltingen en aankopen (“mergers and acquisitions”) van ondernemingen is gedurende de laatste decennia veel misgelopen. Zowel in de VSA als in Europa. In de meeste industrietakken werd de concentratie groter, en vaak merkwaardig groter. Met als gevolg hogere prijzen, weinig kostenbesparingen en een ander soort relaties met de overheid (niet “at arms’ length”). Menige studies hebben dit voor de VSA bevestigd. Hetzelfde vermoeden geldt voor Europa.
De vuistregel in de VS is dat minder dan zes spelers in een industrietak niet alleen de prijzen doet stijgen, maar ook tot lagere lonen en minder start-ups leidt *******.
Hogere prijzen door concentratie betekenen ook ongelijkheid van het slechte type. Of, de overheid als schepper van ongelijkheid die anti-economisch is. Dat is destructieve “zero-sum game-” of ”negative-sum- game” ongelijkheid. Dit in tegenstelling tot constructieve ongelijkheid van het “positive-sum game”-type waar de gemeenschap in haar totaliteit baat bij heeft. Zo is de rijkdom van vele grote innovators vaak oneindig veel kleiner dan de globale rijkdom die ze door hun uitvinding creëerden.
Zero-sum Game
Geen enkel economisch systeem verschafte zulk een gunstig kader voor innovators en met zulke grote baten voor de maatschappij (bv. informatica, technologie, farmaceutica, geneeskunde).
Banksector: te groot en ontwrichtend
In de banksector is dit gebrek aan concurrentie nog aanzienlijker. De chantage-achtige logica achter “too big to fail” dient doorbroken te worden omdat het bankspel vaak asymmetrisch wordt gespeeld. De winsten zijn voor de banken, en de verliezen voor de gemeenschap. Dat gaat gepaard met grote en weerkerende maatschappelijke kosten. Ook hier zijn de politieke voordelen van schaaluitbreiding een weliswaar verdoken motivator. Dit maakt dat gedurende de laatste decennia het aandeel van de banksector in het BNP, het aandeel van de bankwinsten in de totale winst van ondernemingen, evenals de verloning in de banksector niet meer in verhouding staan tot hun bijdragen tot de economie. De voortschrijdende financialisering van het economisch gebeuren is daar een symptoom van.
De risico’s die banken nemen zijn te groot geworden. De centrale banken en de toezichthouders falen in de controle. Die zijn sterk verweven met de banksector. Een vorm van ‘croney capitalism’. Een aantal markten, zoals die in derivaten, zijn hun oorspronkelijke loffelijke doel zeer ver voorbij geschoten. Dit alles zou een kleiner euvel betekenen indien de kosten daarvan beperkt blijven tot de banksector zelf. Dat is echter niet het geval omdat de verstrengeling van de sector met de hele maatschappij heel groot is. Dat is dan ook het immer weerkerende argument om bij crisissituaties de belastingbetaler te doen opdraaien voor de gemaakte brokken.
De gijzeling van de overheid door belangengroepen
De naoorlogse periode werd gekenmerkt door een sterk groeiend aantal speciale statuten die door de overheid aan specifieke belangen werden verleend. Dat impliceert een zekere weerloosheid van de overheid. De Angelsaksische wereld spreekt van “the capture of government by vested interests”. Vooral in de vorm van specifieke fiscale of sociale wetgeving. Men denke aan de zee van aftrekposten en uitzonderingen in de inkomensbelasting en aan het altijd stijgende aantal sociale statuten. Gewoonlijk tegen het algemeen belang in, onder druk van belangengroeperingen allerhande die er in slaagden het staatspaard voor hun kar te spannen. Vaak lukte het hun ook dit corporatisme in idealistische termen te verpakken.
Het betreft meestal “negative-sum games” waarbij de voordelen voor de begunstigden worden gedomineerd door de kosten ervan voor de hele maatschappij. Of de overheid als schepper van ongelijkheid. Een ongelijkheid van het destructieve type dat de maatschappij verarmt en de groei doet dalen. Die kosten worden weliswaar gespreid over een grote massa waardoor ze onzichtbaar worden. Dat doodt het besef ervan.
Deze privilegiejacht of dit fenomeen van een groeiend aantal drukkingsgroepen die uitzonderingen konden bedingen op de bestaande maatschappelijke ordening ondermijnt niet enkel de economie maar ook de democratie. Deze stelling werd reeds in 1982 onderbouwd door Mancur Olson in zijn “The Rise and Decline of Nations. Economic Growth, Stagflation and Social Rigidities”. Sedertdien zijn deze speciale statuten nog sterk toegenomen en werden ze verheven tot verworven rechten waardoor hun afbouw onmogelijk wordt gemaakt.
Door de politiek wordt dit vaak vergoelijkt door te stellen dat voordelen verleend aan links worden gecompenseerd door voordelen verleend aan rechts. Ten onrechte. Het betreft hier tweemaal een “negative-sum game”.
Eenzelfde fenomeen doet zich nu voor in de sociale zekerheid, zeker wanneer de sociale uitgaven sterker toenemen dan de economische groei. Dat verlaagt de groei door aantasting van incentives. Of de paradox van de zelfvernietigende aspiraties. Zo ook wanneer bij een zich wijzigende vraag de aanpassing van het aanbod vaak onmogelijk wordt gemaakt of sterk vertraagd door het legisleren van sociale statuten die conservatief in plaats van progressief zijn omdat ze aanpassingen verhinderen of bemoeilijken
Zoals de Nobelprijswinnaar Economie van 2014 Jean Tirole zei:
“Il faut un état léger mais fort qui résiste aux lobbies“.
Herstel de concurrentie en herwaardeer het vrijemarktkapitalisme
De concurrentiepolitiek kan wel degelijk hervormd worden door geen samensmeltingen meer toe te laten in industrietakken gedomineerd door een klein aantal spelers. Daarnaast dienen samenvoegingen terug opgedeeld te worden wanneer die de prijsconcurrentie hebben geschaad.
Ook de vele andere scheeftrekkingen in het systeem vinden hun oorzaak in een overheid die de speelbal is geworden van de belangengroepen.
Deze scheefgroei doet echter geen afbreuk aan de verdiensten van het economisch liberalisme. Veelal is het de overheid die aan de basis ligt van die scheeftrekkingen, ook overheden die het vrijemarktkapitalisme gunstig gezind zijn.
Het is dom het kind met het badwater weg te gooien. Een herstel van de basisvoorwaarden van economisch liberalisme is nodig. Zoek waarheid uit feiten en cijfers. Verdedig en herstel derhalve het vrijemarktkapitalisme, ’s werelds meest succesvolle economische systeem ooit.
1 * Volgens de “social development index” van Ian Morris in zijn “Why the West Rules – For Now. The Patterns of History and What They reveal about the Future.” (2010), dit vanaf 14.000 v. Chr. en voor West en Oost.
2** Voor een uiteenzetting over de meest collectieve en meest extractieve regimes, zie het driedelige œuvre van Thierry Wolton, “Histoire Mondial du Communisme”. Les Victimes, Les Bourreaux, Les Complices (2015 en 2017).
3***Een aantal van deze bouwstenen komen uitvoerig aan bod in Niall Ferguson’s “Civilization: The West and the Rest” (2011). De erosie van die fundamenten leidt tot de achteruitgang en de val van het Westen. Tot eenzelfde conclusie komt Ian Morris.
4****Zie online de video’s van Steven Pinker en van Hans en Ola Rosling. De mediane mens heeft het nooit zo goed gehad. De toestand lijkt verschrikkelijk, tot men hem vergelijkt met heel de geschiedenis. Zowel Pinker als de twee Roslings kapitelen zowat alle gevestigde kennisinstellingen zoals media, universiteiten en internationale organisaties voor hun gebrek aan kennis.
5*****Zie het driedelige werk van Fernand Braudel, “Civilisation matérielle, Economie et Capitalisme XVe-XVIIIe siècle », Tome 1 Les structures du quotidien, Tome 2 Les jeux de l’ échange, Tome 3 Le temps du monde (1979)
6****** Robert Duplessis, “Transitions to Capitalism in Early Modern Europe” (1997)
7*******Jonathan Tepper, “The Myth of Capitalism. Monopolies and the Death of Competition” (2018)
Frank Boll
Frank Boll werd doctor in de economie (D.Phil. University of Oxford), na studies in Antwerpen (St.-Ignatius), Brugge (Europa College) en de Verenigde Staten ( M.A. University of Michigan). Hij was professor economie aan onder meer de K.U.L., het Europa College en de University of Michigan, werkte voor de Belgische Staalfederatie, voor Bacob Bank en was vice-president bij de Amerikaanse Chemical Bank. Daarna stichtte hij een onderneming voor financiële adviesverlening voor ondernemingen, banken en institutionele beleggers in Europa en het Midden Oosten. Hij publiceerde in onder meer De Tijd, Trends, De Standaard, Doorbraak, Reuters, Financial Times, Het Financiële Dagblad en NRC Handelsblad.