We sluiten de zomerperiode af met een interessante bijdrage waarin een Dwarsligger snuisterde in het verleden en terecht kwam in het heden.
Inleiding
De vakantietijd is vaak een gedroomde gelegenheid om werkstukken te herlezen, waaraan men door de drukte doorheen het jaar niet toekomt.
Dit keer was een tekst van Heinrich Heine (1797 -1856), de bekende Duitse dichter naar wie de universiteit van Düsseldorf genoemd werd, aan de orde.
Bij het (her)lezen van zijn religie en filosofie in Duitsland, waarvan hij in 1852 een tweede druk publiceerde, troffen me een aantal van zijn uitspraken. Als ze vooraf ontdaan worden van hun christelijke vormgeving en aangepast aan onze huidige tijden, leken ze me ongewoon treffend parallel te lopen met het in dit medium al bij herhaling aangepakte verschijnsel van de politieke correctheid. De tekst van Heine bracht me ertoe een ander stuk te herlezen, dat van Herman De Dijn, de voormalige vice-rector van de KUL, in Communio in 2015. Daardoor werd de parallel nog feller.
In wat volgt zal ik eerst proberen na te vertellen wat Heine in zijn genoemde stuk in dit verband schrijft. Ik laat de rest van zijn tekst hier onbesproken.
Daarna zal ik trachten enkele toepasselijke inzichten uit het stuk van De Dijn te laten zien.
In de derde paragraaf zal ik de terminologie van Heine aan de actuele tijd aanpassen, en toepassen op het politiek correct denken.
Dit zal illustreren hoezeer ook De Dijn de vinger op een essentieel element van dit politiek correct denken legt.
Het leidt tot een opmerkelijke conclusie.
Heine en de oeridee van het christendom
Heine beschrijft het christendom als een idee, als zodanig onvergankelijk en onsterfelijk, zoals elke andere idee.
Maar wat behelst deze idee volgens Heine?
Heine gaat uit de de manicheïsche stelling dat er in de wereld goede en kwade krachten werkzaam zijn. Die twee grote beginselen in de wereld, goed en kwaad, bestrijden elkaar onafgebroken. Dat is zo altijd geweest en dat zal altijd zo blijven.
Die oer-idee vindt Heine ook in het christendom terug. Overal zien wij de leer van deze twee oerelementen optreden, schrijft hij. Tegenover de goede Christus staat de boze Satan. De wereld van de geest wordt door Christus, de wereld van de materie door de duivel vertegenwoordigd. Christus bezit onze ziel, de duivel ons lichaam. De hele concrete werkelijkheid, de natuur, is daarom principieel slecht en Satan, de vorst van duisternis, wil ons met dat lichaam in het verderf lokken. Wij moeten ons onthouden van alle zinnelijke genoegens die het leven ons biedt en ons lichaam, een leen van Satan, kwellen, opdat onze ziel zich des te schoner verheft, de heldere hemel, het stralende rijk van Christus tegemoet.
Deze wereldbeschouwing is voor Heine de eigenlijke grondidee van het christendom.
Er heerst dus, steeds volgens Heine, een overenigbaarheid, jazelfs: een vijandschap, tussen de wereld van het lichaam en die van de geest. De ware christen wandelt dus met angstvallig gesloten zintuigen als een abstracte schim in de bloeiende natuur rond: hij behoort tot een andere wereld.
Dat schept voor het christendom een heel lastige toestand. Immers: de idee van christendom, namelijk de vernietiging van alle zinnelijkheid, gaat volkomen in tegen de menselijke natuur en kan daarom nooit gerealiseerd worden. Geest en materie bestrijden elkaar genadeloos, maar ondanks alle inspanningen komt de mens nooit helemaal los van de materie. Het christelijke ideaal is onrealiseerbaar.
Ziedaar mijn interpretatie van Heine.
De Dijn en het utopische karakter van het politiek correct denken
Zoals Heine ons wijst op een systematiek die achter het christendom schuil gaat, zo ook wijst Herman De Dijn ons op het feit dat het politiek correct denken op systematiek is gebaseerd. Het gaat concreet en met name over het door-komen van een bepaald soort utopische mentaliteit., zoals men die ook terugvindt in een christendom dat eist dat de geest de materie overwint, doch daardoor aan de mens onuitvoerbare eisen stelt. In de woorden van Herman De Dijn: politiek correct denken verschijnt als een overbeklemtoning van een wereld waarin iedereen gelijk is, niemand wordt buitengesloten en waarin iedereen toch zichzelf kan zijn.
Dat zulks een wel heel hoog gestemd ideaal is dat redelijk lastig te realiseren valt voelt iedereen meteen aan: het gaat om een droombeeld van een perfectie, die in de realiteit nergens aan te treffen valt. Het is immers duidelijk dat bijvoorbeeld jihadisten en niet-moslims onmogelijk kunnen samenleven in een maatschappij waarin zij elk volwaardig zichzelf kunnen zijn en waarin toch, ondanks hun onderlinge onderzoenbaarheid, niemand wordt buitengesloten.
Wie dat ideaal toch wil bereiken kan niet anders dan de realiteit ontkennen of tenminste te verhinderen dat eigenschappen en ideeën die elkaar uitsluiten aan de oppervlakte komen. Daarmee is het meteen uitgesloten dat iedereen terecht kan komen in een heerlijke nieuwe wereld, waarin iedereen zichzelf kan zijn. Het is onmogelijk om tegelijk alle niet-moslims te willen bekeren en hen toch in hun eigen waarde te laten.
Wie desondanks toch naar zo’n utopische wereld wil streven, moet dus noodzakelijk allerlei contradicties en onverzoenlijke spanningen verdoezelen of negeren. Wie een dergelijke politieke lijn toch wil volgen kan geen heil zien in geduld of pragmatisme, waardoor het zoeken naar reële oplossingen, eventueel op lange termijn, dan ook achterwege blijft.
De methode die gehanteerd wordt om de gewenste toestand dan toch te realiseren is deze van het politiek correct denken: alle ideeën of visies die zelfs maar gedeeltelijk aanvaarden dat het leven van mensen onder elkaar nu eenmaal nooit perfect – dit laatste gedefinieerd volgens de opvattingen van de politiek correcten - kan zijn, moeten worden gebannen. Als men de intrinsieke onverzoenbaarheid van inzichten en opvattingen binnen een samenleving, zoals de natuur die oplegt, toch zou aanvaarden, zou er geen andere uitweg meer overblijven dan het opgeven van de utopie. Precies daar komt het politiek correcte denken niet aan toe.
De actualiteit van Heines analyse
Keren we even terug naar wat Heine omschreef als de kernidee van het christendom. We gaan daarbij voorbij aan de vraag of de omschrijving van Heine voor alle hedendaagse christenen aanvaardbaar is.
Heine zegt dus dat het christendom gebouwd is op een oertegenstelling, die hij vervolgens onoverbrugbaar noemt. Aan de ene kant is er de materie, de pure natuur, en aan de andere kant is er de geest. Of met de woorden van Heine: sensualiteit en spiritualiteit staan tegenover elkaar, en ze sluiten elkaar uit.
Het christendom is uit op de vernietiging of tenminste de totale onderwerping van de menselijke natuur aan het hogere, de geest, de spiritualiteit. Maar dat te verwezenlijken ligt niet in de mogelijkheid van de mens. Hij vervalt altijd weer in het lagere. Het christelijke plan is dus onuitvoerbaar. Dat schept spanningen en brengt miljoenen mensen in een toestand van onontkoombare zondigheid.
Het beeld wordt veel hedendaagser als we Heines spiritualiteit of geest vervangen door het droombeeld van de utopische heerlijke nieuwe wereld waarover De Dijn schreef. Je kunt stellen dat de christelijke wereldbeschouwing, in de visie van Heine, immers uitgaat van het beeld van een perfecte wereld – althans zoals de christelijke ideologie zich die voorstelt. Doch ook de wereld van de politiek correcte utopie is een perfectie en eist de totale onderwerping aan zijn eigen visie - zoals De Dijn zegt. Het herhaaldelijk of bij voortduring noodzakelijk zijn van politieke acties gericht tegen ‘afvalligen’ bewijst dat dit streefdoel in werkelijkheid illusoir is.
Dat levert een opmerkelijke parallel op.
Zowel het door Heine beschreven christendom als de ideologie van het politiek correct denken streven naar een perfecte wereld, die echter in de beide gevallen dwars gezeten wordt door de natuur. In het geval van het christendom is die natuur zondig. Voor politiek corrrect denkenden gaat het om een massaal onder het volk verspreide neiging om foute ideeën aan te hangen.
In de beide gevallen is het nagestreefde wereldbeeld onuitvoerbaar: de natuur dringt zich telkens weer op en doet mensen telkens weer zondigen. Daarom is er in het ene geval een kerk, en in het andere geval een politiek correcte politie nodig.
In het het ene geval is de menselijke natuur inherent zondig en daarom is de mens principieel altijd schuldig. In het politiek correct denken verschijnen er telkens weer, overal en vaak op onverwachte plaatsen, onaanvaardbare ideeën en visies, waardoor het noodzakelijk is de modale mens altijd en overal diepgaand te wantrouwen. Ze gaan daar heel ver in, zoals we dezer dagen hebben moeten constateren in een redactioneel stuk van Bultinck, de hoofdredacteur van Knack: volgens hem zijn alle Vlamingen van nature geneigd tot racisme. Dus zijn Vlamingen allemaal al op voorhand een beetje schuldig – Bultinck zelf waarschijnlijk uitgezonderd. Ik vrees dat het in Nederland niet anders is.
Voor wie de interpretatie van Heine volgt is er wel één groot verschil. Dat verschil is evenwel fundamenteel. In het christendom wordt het verschil tussen geest en natuur weliswaar afgekeurd maar heeft er zich een pragmatische manier ontwikkeld waarin de opperheerschappij van de geest met de mond wordt beleden, doch de natuur in de praktijk haar nietig verklaarde rechten kan uitoefenen.
Die pragmatische soepelheid ontbreekt in het politiek correct denken totaal. Het politiek correct denken is volstrekt intolerant. De Kerk vond het instituut van de biecht uit, waarbij de gelovige zichzelf een weg naar zijn heil kon kopen door het uitvoeren van een penitentie – eventueel af te betalen met geld. Dat wekt hoop.
In het politiek correct denken wordt de onwenselijkheid van (sommige) natuurlijke neigingen niet alleen beklemtoond, maar hun uiting of verschijning wordt ook bestreden of hun bestaan gewoon ontkend, op straffe van uitsluiting uit de gemeenschap van de weldenkende mensen: men kan zich geen weg naar het heil kopen, behalve door zichzelf te kastijden voor zijn eigen, ‘foute’ neigingen en zich volkomen met de heilsboodschap van het politiek correct denken te identificeren. Maar wie één keer politiek gezondigd heeft, is zijn politieke maagdelijkheid voorgoed kwijt. Politieke correctheid laat dan ook geen ruimte voor de hoop die het christendom wel biedt.
Politiek correct denken komt daarom nog het meest overeen met de door iedereen terecht verafschuwde terreur tijdens de heksenvervolging. Als de heks bleef bovendrijven was ze schuldig, want zoiets kan alleen met behulp van de duivel; als ze verdronk, was ze onschuldig.
Eens, wanneer de mensheid weer helemaal gezond zal zijn…
Zo begint één van de alinea’s van Heines tekst. Deze toestand van een onverzoenlijke tegenstelling tussen de geestelijke voornaamheid van de mens aan de ene kant en zijn hopeloos slechte materiële natuur aan de andere kant, maken de vrede tussen lichaam en geest onmogelijk. Heine gelooft dus dat de harmonie waar ook het politiek correcte denken naar beweert te streven, pas mogelijk zal worden als de mens zijn natuurlijke aard zal aanvaarden als een vast en normaal onderdeel van zijn wezen. In plaats van een eeuwige maar kansloze strijd te voeren tegen zijn eigen natuur om zo zijn eigen beeld van de perfectie te bereiken, moet die perfectie veeleer gezocht worden in het stopzetten van die strijd en het aanvaarden van de dubbele natuur van de mens, dus in het aanvaarden van een realistisch mens- en wereldbeeld. Voor de politiek correcte denkenden levert dat een onmogelijke opgave op: hij of zij moet zijn utopische illusies grondig bijstellen en zelfs opgeven.
Dan schrijft Heine een stukje dat ons bijna dwingt de parallel met het politiek correcte denken te trekken, al zal Heine dat fenomeen van het politiek correcte denken waarschijnlijk niet op die manier hebben gekend – hij kende alleen het verschijnsel van de censuur. “Want als men de laatste zichtbare resten van het katholicisme uitroeit, zou het wel eens kunnen gebeuren dat zijn geest bescherming zoekt in een nieuwe vorm, een nieuw lichaam als het ware en, zelfs met verloochening van het predicaat christelijk, in deze veranderde gedaante ons nog heel wat meer last bezorgt dan in zijn huidige, gebroken, vervallen en overal in diskrediet geraakte gestalte”.
Of hoe het politiek correct denken zich in deze atheïstische tijd in de huid van het katholieke christendom gewurmd heeft en zich precies op dezelfde manier opstelt tegen de onvolmaakte en vaak niet te rijmen menselijke natuur.
Zou de oer-idee van de eeuwige strijd van goed tegen kwaad dan toch een fundamentele structuur van ons bestaan en dus ‘des mensen’ zijn?
Uw Dwarsligger