Newton had, net zoals als zijn bewonderaar Einstein, niet de gewoonte de dingen ingewikkelder te maken dan ze noodzakelijk moeten zijn. Hij zegde het – als dat kon – liever gewoon. “Alles wat omhooggaat, komt ook weer terug naar beneden” is daarvan een goed voorbeeld.
Dat is zo onbetwijfelbaar waar dat we ons kunnen afvragen of dit principe wellicht een bredere toepassing heeft dan enkel het gedrag van een massa in een gravitatieveld beschrijven.
Het ligt eigenlijk bijna voor de hand om ook bij beschavingen een dergelijke op- en neergaande beweging, bijna zoals een getijdenwerking, te zien. Dat is echter niet voor iedereen even vanzelfsprekend.
De Aziaten, die in hun filosofie vaak het cyclische karakter van levensbelangrijke processen beklemtonen, vinden hier veel gemakkelijker toegang dan wij westerlingen. Wij denken eerder lineair. Bij ons lopen de dingen van een welbepaald begin naar een gedefinieerd einde. In onze religie betekent dat: van schepping naar laatste oordeel. Ook daartussen is er wetmatigheid, want alles loopt doelgericht af. Van terugval kan geen sprake zijn. Dat is niet eens noodzakelijk naïef. Pierre Teilhard de Chardin, de jezuïet die heel zeker een grote paleontoloog en filosoof was, ziet met zijn punt omega 1 een duidelijk gefixeerd eindpunt. Ook de marxisten hebben met hun ‘historisch materialisme’ de onafgebroken vooruitgang, de onomkeerbare progressie naar het einddoel tot dogma verheven. Deze benadering heeft voordelen. Ze is eenvoudig, overzichtelijk en geruststellend. Alles lijkt geregeld en in orde.
Het is dan ook helemaal niet verwonderlijk dat hier vrijzinnigen en gelovigen vrijwel hetzelfde beeld aanhangen. De vrijzinnige zal zeggen dat er geen sprake van schepping is maar enkel van evolutie. De gelovige zal zeggen dat de evolutie in feite een gigantische en indrukwekkende scheppingsmachine is. Over de lineariteit en de doelgerichtheid is er geen controverse. Dat zijn zelfs geen aandachtspunten. Dat is hoogst merkwaardig, want Matt Ridley toont in “The Evolution of Everything” 2 niet als enige zeer duidelijk dat er van planning en doelgerichtheid bij de evolutie hoegenaamd geen sprake kan zijn. Het wezen zelf van de evolutie maakt een vooraf bestaand plan niet enkel overbodig maar zelfs onzinnig. Maar op de een of andere manier schijnt ons intellect die boodschap radicaal af te wijzen.
Wij nemen dus impliciet aan dat onze beschaving en maatschappij op weg naar het ideale eindpunt continu volmaakter worden en we houden ons niet bezig met de mogelijkheid dat ze zouden kunnen instorten en zelfs verdwijnen. Ons ijzersterk geloof in de permanente vooruitgang wordt ook niet verzwakt door het feit dat we wel degelijk kennis hebben van tientallen beschavingen die in het verleden tot hoge bloei gekomen zijn maar desondanks verdwenen, al dan niet duidelijk zichtbare sporen achterlatend. Meestal nemen we gewoon aan dat onze beschaving anders en beter is, en bijna gedwongen moet slagen waar alle andere faalden.
We hebben die overtuiging niet zo maar verworven. Onze Westerse beschaving is, met de Verlichting, inderdaad aan een vrij uitzonderlijke opmars begonnen. Iets dergelijks is, zover wij weten, enkel 65.000 jaar geleden nog eens gebeurd. Toen begon Homo sapiens, komend uit Afrika, aan zijn verovering van de aarde. Op dat moment leefden er nog minstens zes soorten van de genus Homo. Als alles voorbij was bleef er slecht één over: de onze, de Homo sapiens. Van drie verdwenen soorten, Homo neanderthaler, Homo denisova en Homo erectus, vinden we in de moderne mens nog substantiële genetische sporen.
Wat is daar gebeurd? Zeker is dat sapiens en neanderthal samen nakomelingen gehad hebben. Anders zouden we in moderne mensen geen stukjes neanderthal DNA vinden. Was het verdringingsconcurrente, of zelfs erger dan dat? Of kon de Homo sapiens zich beter aan brutale klimaatveranderingen aanpassen? Welke eigenschap(pen) lag(en) aan de basis van ons verbluffend succes? De briljante historicus Yuval Harari 3 biedt een interessante hypothese aan: onze unieke vaardigheid om te “roddelen” en ook om ficties te formuleren zou een grote rol gespeeld hebben. Kan zijn, maar het is ook best mogelijk dat we het nooit echt zullen weten.
Wat zich toen voordeed, met Homo sapiens als deelverzameling van Homo, zou zich na de 15de eeuw herhalen met de Westerse (blanke of Kaukasische) mens als onderdeel van Homo sapiens. Dezelfde wereldwijde vrijwel ongehinderde opmars, maar nu in slechts enkele eeuwen in plaats van tienduizenden jaren.
En hoewel deze gebeurtenissen veel dichter bij ons liggen, en ondanks het feit dat we er nog massaal geschreven ooggetuigenverslagen en artefacten van hebben, weten we ook in dit geval niet echt hoe het kon gebeuren. Dat betekent niet dat er onvoldoende gezocht zou zijn. Een aantal briljante historici 4,5,6 heeft zich zeer ernstig met deze vraag beziggehouden, zonder een overtuigend, eenduidig antwoord te kunnen presenteren. Het is wel zeker dat de Verlichting hier een belangrijke rol in gespeeld heeft.
Het is echter een feit dat nog in de 15de eeuw China, met zijn superieure wetenschap en techniek, een veel waarschijnlijker kandidaat voor de wereldheerschappij was dan een achterlijk clubje eeuwig intrigerende en vechtende koninkrijkjes in het westelijk wormvormig aanhangsel van de Euraziatische landmassa. Desondanks was enkele eeuwen later de Europese werelddominantie een feit.
Het is ons duidelijk naar het hoofd gestegen. Ook Dwarsligger Jaak Peeters heeft dat, uit een heel andere en veel fundamentelere richting komend, kristalhelder duidelijk gemaakt in zijn “Essay tegen verwaandheid” dat we enige tijd geleden publiceerden.
We zijn er dus met een axiomatische zekerheid van overtuigd dat Homo sapiens torenhoog boven de rest van de schepping verheven is, en de Westerse mens dan nog eens even duidelijk en onbetwistbaar aan de top van Homo Sapiens staat.
Er zullen zeker mensen zijn die de laatste bewering verontwaardigd afwijzen. Ze zullen zeggen dat de moderne Westerse mens helemaal integendeel niet enkel de relativiteit van die bewering, maar ook zijn verplichtingen tegenover andere volkeren begrepen heeft. Als je de show en het bijbehorende lawaai van een steeds perfider wordende zelfhaat voor bare munt neemt mag dat zo schijnen, maar niet meer als je naar de grond van de zaak graaft. Ik denk dat het loont om dit thema een beetje uit te diepen.
In 2010, een halve eeuw na de Congolese onafhankelijkheid, bezocht ik in het fotomuseum in Antwerpen een zeer interessante tentoonstelling. Daaraan was een spectaculaire ontdekking voorafgegaan. Bij een afbraak waren, ergens onder een oude vloer, honderden belichte fotografische glasplaten, in zeer goede staat, ontdekt. Die werden gebruikt in toestellen zoals hieronder afgebeeld.
Daarmee waren fotografen, nog in de negentiende eeuw door Congo getrokken en hadden opnamen gemaakt van het leven zoals het daar toen nog was. Onvoorstelbaar hoe ze daarmee door de brousse zeulden en hoe die houten apparaten in dat vochtige klimaat voldoende dimensionale stabiliteit behielden om messcherpe foto’s te maken. Hun opnamen werden aangevuld met andere zwart-wit foto’s uit de latere koloniale periode en ten slotte geconfronteerd met kleurenopnamen die de begenadigde fotograaf Carl De Keyzer tijdens zijn reizen enkele jaren voordien (2004) maakte.
Op die manier ontstond een indrukwekkend beeld van de adembenemende ontwikkelingen die dit land in de laatste 150 jaar doorgemaakt heeft, in al zijn ‘grandeur’ – en in al zijn ‘tristesse’. De moderne beelden toonden vooral het laatste: onbruikbare wegen, kapotte bruggen, verkrotte woonwijken, verlaten ruïnes van scholen, verwoeste en gevandaliseerde industriële installaties. Hier bijvoorbeeld een elektrische generator, die ooit door waterkracht aangedreven een vrij groot gebied van stroom voorzag. Tja; “What goes up must come down”.
Maar… er was een lichtstraaltje in de duisternis. De Keyzer bezocht ook een aantal ‘missies’, die zijn er namelijk nog. Ze zien er ook nog altijd precies zo uit zoals we ze kennen van de foto’ s die de paters en nonnen een halve eeuw geleden bijhadden als ze hier in België op verlof kwamen (eigenlijk om centjes vragen): netjes onderhouden gebouwen, kerkjes, scholen, wegen en tuintjes, rijen schoolkinderen met blije gezichten. Een klein verschil is er wel: de obligate blanke die vroeger steevast ook op de foto moest staan is verdwenen. Maar op de keper beschouwd is dat onderscheid echt wel minuscuul.
Er was in de tentoonstelling geen enkele aanwijzing te bespeuren die de aandacht op deze ‘anomalie’ wilde trekken, geen poging om het intacte in de verwoesting te belichten. Dat was absoluut niet nodig: het was te overduidelijk. En verder kunnen we in deze laïcistische tijd ook niet verwachten dat iemand de vermetelheid zou hebben de aandacht te trekken op iets dat naar prestaties van de katholieke Kerk zou kunnen verwijzen.
Op zoek naar een eenvoudige verklaring viel me in dat onze vrijzinnige humanisten er niet in geslaagd waren voor de onafhankelijkheid in 1960 voldoende Congolezen een hogere opleiding te bezorgen om performante bestuursorganen voor het land te bemannen. De katholieke Kerk had toen al wel een volledig zwart kader, inclusief bisschoppen: ze kon op eigen benen staan.
Maar misschien was het toch nog wel iets meer dan dat. Zou het kunnen dat de ‘waarden’ die de blanke man bracht bij de inboorlingen op verschillende graden van acceptatie stoten. Ook met het christendom konden de Afrikanen niet altijd en overal evenveel aanvangen, maar in de meeste gevallen toch nogal wat, wat het in staat stelde om al de latere schokken te overleven. We moeten daar uiteraard niet naïef over doen. Als het Kimbanguïsme 7 een beetje te sterk werd, kon monseigneur (de aartsbisschop van Leopoldville) ter gelegenheid van de regelmatige ‘bridge-avond’ altijd wel iets regelen met zijne excellentie (de gouverneur-generaal). Dat is ook letterlijk zo gebeurd en het was allesbehalve fraai. We wisten dat wel, samen met nog een aantal andere minder verkwikkelijke aangelegenheden, uit onze schoolboeken te houden… Wat we van de andere kant ook heel duidelijk zien is dat de Congolezen aan de overige, meer laïcistische ‘zegeningen’ van onze beschaving niet veel waarde hechtten. Ze lieten die dan ook verkrotten, maar ze behielden het christendom. Hoe jammer dat de arme ‘zwartjes’, misleid als ze waren, de juiste keuze niet konden maken…
Hier zijn we op een interessant punt aangekomen. Dacht u hier de typische paternalistische kolonialistische houding van de chauvinistische blanke man uit de vorige eeuw te zien? Inderdaad, daar ben ik het volledig mee eens: de houding is zeer typisch. De Congolezen hebben anders beslist dan wij het gedaan zouden hebben en dus hebben ze verkeerd beslist… Maar indien u denkt dat wij daar tegenwoordig heel anders tegenover staan, dan vergist u zich schromelijk. Ook als we vandaag in iedere zin minstens één keer “respect” en twee keer “gelijkheid” gebruiken, ook als we “racisme” verbetener veroordelen en vervolgen dan moord; onze onuitstaanbare arrogantie is in de kern ongebroken. We denken nog altijd dat we de wijsheid in pacht hebben en we vinden het nog altijd ‘jammer’ als andere culturen dat blijkbaar niet ‘kunnen’ zien. De onzin die we ze vandaag proberen te verkopen is eigenlijk nog grotesker dan een eeuw geleden. We grossieren niet meer in christendom maar hebben nu vooral democratie en mensenrechten in aanbod. Dat is minder pervers dan u misschien denkt, want we zijn zo realiteitsvreemd geworden dat velen van ons echt geloven dat we die verheven principes hier bij ons gerealiseerd hebben en dat het dus om meer dan een partijtje “schaduwboksen” gaat. En kijk: de volkeren van de wereld willen ook dat spul weer niet: ze zijn blijkbaar veel verstandiger dan wij al eeuwen geloven. En wij begrijpen ook nu weer niet waarom. Maar wij zijn nog altijd even bereid om te ‘helpen’. We kunnen vandaag wel niet meer eventjes naar de gouverneur-generaal bellen om het volk te ‘overtuigen’, maar eventueel toch naar de US-air force: die hebben ook ‘doorslaande’ argumenten. Zo gebeurt dat in Afghanistan, Irak, Libië, Syrië, … Dat bewerkt op de duur uiteraard ook nooit iets behalve veel slachtoffers en aanzienlijke schade. Als dat dan niet enkel ineffectief blijkt, maar zelfs het conflict aanwakkert, worden de arme US-marines gestuurd om er – ook weer voor niets – te sterven. Dan ontstaan er menselijke tragedies die alles wat tijdens de vermaledijde koloniale periode – die wij vandaag met een zuinig pruimenmondje en theatrale afschuw veroordelen – gebeurde, volledig in de schaduw stellen. Wat we ook nog altijd even vlijtig doen is plaatselijke wrijvingen schaamteloos instrumentaliseren. We steunen de fracties waarvan we de grootste tegemoetkomendheid tegenover onze belangen verwachten. Dat deden we twee eeuwen geleden ook al. We noemen die vandaag echter ‘democratisch’: dat klinkt fatsoenlijk. We vinden het nog altijd heel normaal om landen die we nauwelijks weten liggen en volkeren en culturen die we niet eens beginnen te begrijpen ‘regime change’ voor te schrijven en in verwoestende burgeroorlogen te storten, uiteraard ‘voor hun eigen bestwil’. We stelen ook nog altijd hun grondstoffen, maar we doen dat tegenwoordig zo pervers geraffineerd dat men bijna zou kunnen denken dat we er een gepaste prijs voor betalen. Vervolgens kleven we er een sticker “Fair Trade” op, en dan zijn we helemaal gerust. U ziet het: we hebben de decors veranderd, de costumering uitgewisseld en een beetje aan de choreografie gesleuteld, maar we spelen nog altijd hetzelfde stuk en het is echt geen hoogstaand theater. De taal is veranderd en de vormen zijn veranderd, maar de essentie is gebleven. Op de gedachte dat het beter zou kunnen zijn ons niet met andere culturen te bemoeien en diezelfde immuniteit uiteraard ook voor onszelf op te eisen zijn we nog altijd niet gekomen. Toch één groot verschil: tegenwoordig kunnen we de “zwartjes” – pardon, de Afrikanen – een oor aannaaien zonder van racisme verdacht te worden. Waar halen we eigenlijk de pretentie vandaan om onze voorvaderen voor hun koloniaal gedrag te veroordelen?
Maar het hoongelach uit de toekomst raakt ons vandaag nog niet. Ons superioriteitsgevoel is ongebroken: het was nooit zo boven iedere twijfel verheven. Als Homo sapiens staan wij ver boven de rest van de ‘biosfeer’ te stralen en als Westerse mens belichamen wij, met onze superieure beschaving maar vooral moreel, het summum van Homo sapiens. We zijn echter wel grootmoedig bereid de rest van het universum in onze glorie te laten delen. Nu we allemaal het racisme, kolonialisme, seksisme, de ongelijkheid en nog een dozijn andere “-ismen” en “-heden” plechtig ceremonieel afgezworen hebben, zijn we eindelijk in staat onbekommerd van onze voortreffelijkheid te genieten… denken we. Tja… de dingen zijn blijkbaar – en vandaag meer dan ooit – niet dat wat ze schijnen.
Ik heb het universum al in vele rollen gezien: overweldigend, verwarrend, raadselachtig, bedreigend, indrukwekkend, mooi en zelfs… poëtisch. Maar ik had vast nooit verwacht dat ik er nog eens ironie in zou ontdekken. En toch, dat is het wat vandaag duidelijk te zien is. Want net nu, op het toppunt van onze zelfvoldane viering van de Kaukasische mens als ongekroonde koning van de schepping, zien we diezelfde Kaukasische mens koortsachtig druk in de weer met het vernielen van de pijlers die de positie van zowel Homo sapiens als de Westerse mens ondersteunen. Dat laatste doen we uiteraard net omwille van de verantwoordelijkheid die onze leiderschapspositie in het universum meebrengt. Daardoor is duidelijk dat we het hier met een terugkoppelingsmechanisme, een soort regelproces dus te doen hebben, waardoor gegarandeerd is dat bijna niemand van ons er iets van zal snappen.
Hoe moeten we dit noemen, indien niet ‘ironie’? We zouden hier, al naar gelang onze religieuze inclinatie, een corrigerende God aan het werk kunnen zien, of ook de onverbiddelijke zelfregelende mechanismen van de evolutie. Ik houd het liever bij ironie, waarbij ik me er uiteraard volledig van bewust ben dat dit een even antropomorfe constructie is als dat wat ik in de daaraan voorafgaande zin aanbood.
We zagen verbeten en zelfverzekerd aan de tak waarop we zitten. De onbegrijpelijke blindheid verbaast me telkens weer. Ons huidig bestaan steunt op twee pijlers. Ons succes als Westerse mens danken we aan de verlichting en onze positie als Homo sapiens is gevormd door de evolutie. Desondanks zijn we, net op het moment dat we luidkeels de overwinning uitbazuinen, bezig onze leidende rol in beide posities – voor zover die er al ooit echt was – af te breken.
Het onderscheid dat we hier maken tussen verlichting en evolutie is zeker voor kritiek vatbaar. De evolutie is geenszins beperkt tot de biologie: ze vormt zowat alles, ook de maatschappij en de cultuur. In zoverre is ook de verlichting zowel het resultaat van de evolutie als een vormend deel ervan.
Verlichting
De verlichting is een veel breder begrip dan we meestal denken. Ze is vast niet beperkt tot de 18de eeuw waar wij ze normaal situeren. Er zijn al sporen van te vinden bij de Griekse denkers en eigenlijk ontwikkelt ze zich ook vandaag nog altijd verder. Karl Popper b.v. is in de waarste zin van het woord een ‘verlichtingsfilosoof’.
Er zijn drie belangrijke varianten van het fenomeen. De – meest bekende – Franse variante propageert vooral de “ratio” – de rede – als kennisbron. De Britse daarentegen zet sterk op “empirie”: waarneming en meting als bronnen van weten. De Duitse verlichting 8, met Kant als boegbeeld, vormde de synthese van die beide gezichtspunten.
De verlichting heeft onze wetenschap en cultuur revolutionair veranderd. Daar waar vroeger autoriteit als de belangrijkste kennisbron gezien werd, verschoof de klemtoon nu naar eigen weten, gevormd door observatie, meting, redenering, kritiek en debat. Voor de verspreiding van het weten was de ontwikkeling van de boekdrukkunst instrumenteel.
Het gevolg was een ware lawine van ontdekkingen allerhande. Er ontstonden natuurlijk conflicten: met de scholastiek, met de strakke religieuze dogmatiek en met autoritaire vormen van gezag. Maar daar werden oplossingen voor gevonden, inclusief een zekere mate van ‘vreedzame co-existentie’ tussen religie en wetenschap.
Het resultaat van de verlichting was onvoorstelbare groei en bloei. De levensstandaard van de totale bevolking verbeterde enorm en ook de participatie aan intellectueel, politiek en cultureel leven werd sterk verbreed.
Daardoor werd de wereld zoals wij ze nu kennen gevormd. Maar al onze luide lippenbekentenissen tot de verlichting ten spijt bestrijden we die laatste momenteel heftig. Ik kan niet zonder meer verwachten dat u dat gelooft. We zullen het moeten aantonen. Een volledige analyse van dit fenomeen is in het kader van een artikel niet mogelijk en dus wil ik proberen u met enkele anekdotische fragmenten een gevoel voor de situatie aan te reiken.
Boeken: het geheugen van de cultuur
Onlangs was er in het Antwerpse MAS een tentoonstelling van schilderijen van Michaelina Wautier, een buitengewone kunstenares uit de 17de eeuw. Er werd ook een brochure aangeboden om kinderen te helpen de tentoonstelling te beleven. Prachtig initiatief! In die brochure gaat het ook even over “boeken” omdat die op sommige van de werken afgebeeld zijn. Daar lees ik: “In de 17de eeuw was er nog geen internet. Boeken waren de bron van alle wijsheid.” Verleden tijd dus: goed dat onze kinderen dat vroeg leren… Ik gebruik ook intensief internet om details op te zoeken. Maar als ik een onderwerp werkelijk grondig wil bestuderen, heb ik nog altijd een boek nodig. Mensen die zeggen geen boek meer nodig te hebben, bedoelen heel vaak dat ze ‘grondigheid’ niet meer noodzakelijk vinden. Wat we in een boek vinden, verschilt wel degelijk van dezelfde informatie die ons over het internet of via het gesproken woord bereikt: een boek is ‘beklijvend’. Het is na tien minuten en ook overmorgen nog altijd daar, precies zoals het was. Dat maakt een wereld van verschil! Wij kiezen vandaag echter vaak voor “vluchtig”.
Empirie: de maat aller dingen
Empirie betekende ook ‘no nonsense’. We hebben nu al twee eeuwen de luchttemperatuur gemeten en geregistreerd. We wisten uiteraard heel die tijd dat wind en ook relatieve vochtigheid het effect van een bepaalde temperatuur op ons lichaam sterk kunnen beïnvloeden. Maar we focusseerden op de luchttemperatuur: een intensieve eigenschap van een gas die we consistent reproduceerbaar kunnen meten en vergelijken. Als dan steeds meer aandacht naar het individu ging, en meer bepaald naar de gevoelens van het individu, begonnen we ‘gevoelde temperatuur’ te gebruiken en rapporteren. De ‘gevoelstemperatuur’ wordt niet gemeten maar berekend. Ik ben bereid te wedden dat zelfs van onze lezers niemand weet hoe dat juist gaat. Er zijn ook verschillende methodes, zelfs als enkel windsnelheid wordt bekeken en we de luchtvochtigheid nog buiten spel laten, en ik heb nog nooit gezien dat bij de aangaven de methode mee wordt vermeld. ‘Gevoelstemperatuur’ zegt ons dus bijna niets. Ze geeft ons wel een vaag idee daarover hoe we ons gaan ‘voelen’. Desondanks wordt meer en meer aandacht aan de gevoelde temperatuur besteed: we denken dat het een “vooruitgang” is want “voelen” is belangrijk en een “vaag idee” volstaat. Ik hoop dat u ziet dat we daarmee een ferme stap terug richting middeleeuwen zetten.
En als het daar nu maar bij bleef. Als we zeggen dat we de temperatuur van de aarde meten en met een vroegere vergelijken dan is dat klinkklare nonsens: we kunnen zoiets helemaal niet! Maar niemand merkt dat: we nemen de ingewikkelde – en dus zeer waarschijnlijk foute – methodes voor bare munt. We zeggen dat we de zeespiegelhoogte meten om de stijging te kunnen observeren. Maar we meten niet meer – zoals vroeger – gewoon de waterstand tegen een kaaimuur: dat is namelijk informatie die beperkt is tot één plek. Als we dat doen, zoals b.v. in het Nederlandse Den Helder, zien we dat de zeespiegel daar nog altijd met ~ 1,7 mm/jaar stijgt, zoals hij dat al heel lang doet. In de plaats daarvan gaan we een wereldwijd niveau bepalen. Dat is het resultaat van complexe berekeningen. Die zijn misschien correct, maar hoe ingewikkelder we het maken om zo onwaarschijnlijker wordt dat. We gaan nu bv. zeer nauwkeurige radarmetingen gebruiken die echter moeten gebeuren vanuit satellieten wier hoogte we slechts op 6 meter nauwkeurig kunnen meten. Niet erg, als die satellieten altijd op dezelfde hoogte blijven, wat ze uiteraard niet doen. Maar de daling van die satellieten kunnen we ook weer berekenen. Daarbij maakten we een minuscuul foutje en… plots zagen we een verdubbeld stijgingstempo van de zeespiegel. Tja, dat komt ervan als je midden in een tijdsreeks de meetmethode verandert. Dat is, volgens de empirie, doodzonde. Maar niemand weet dat nog. Het Amerikaanse Congres panikeerde, een gewiekste zakenman – Al Gore – maakte een film en heel de wereld begon hysterisch te krijsen. Ondertussen gaan die metingen in Den Helder gewoon door en tonen niets bijzonders. Niemand kijkt ernaar: het krijsen gaat ook gewoon verder.
Het toppunt is wellicht dat we tegenwoordig mathematische modellen, dus puur door mensen gemaakte artefacten, behept met alle overeenkomstige onvolmaaktheden en fouten, als ernstige concurrentie voor gemeten data naar voor schuiven, en dat niet enkel in het onzalige klimaatdebat, maar ook in de discussie over stikstofoxides!
De trend loopt duidelijk weg van de empirie om – opnieuw – de utopie, het hypothetische, te omhelzen. Daar waren we al eens, in de middeleeuwen, maar toch houden we deze beweging voor ‘progressief’.
Onderwijs: de wieg van de wetenschap
Uiteraard gaat onderwijs over veel meer dan enkel maar natuurwetenschappen, maar beperken we ons nu even tot dat aspect. De probleemstelling is dan simpel: hoe maak ik van een pasgeboren kindje, in een kwart eeuw tijd, een Marie Curie? De oplossing is verre van eenvoudig. Maar dat ze niet in richtingen zoals “welbevinden”, “gelijkheid” of “rechtvaardigheid” gezocht moet worden zou intuïtief duidelijk moeten zijn. Dat was het ook, eeuwenlang, maar nu niet meer. Daardoor dondert de kwaliteit van het onderwijs in de Westerse wereld al tientallen jaren alarmerend naar beneden. Het heeft heel lang geduurd voor onze maatschappij dat kon/wilde zien, maar het schijnt nu toch langzaam door te dringen 9. Uiteraard blijft dat niet zonder gevolgen voor de ontwikkeling van ons wetenschappelijk potentiaal.
Het debat: de keuken van de wetenschap
Zonder debat geen wetenschap, zoveel is zeker. Het open debat vervult meer dan één belangrijke functie. Het dient om te beginnen als kwaliteitscontrole.
Reeds in de 17de eeuw onderhielden de grote Europese geesten: Newton, Pascal, Leibniz, Huygens etc. een levendige correspondentie, die zelfs in de tijd van Einstein nog tamelijk onveranderd bestond. Observaties en ideeën werden gedeeld en controversieel bediscussieerd. Tegenwoordig noemen we dat ‘peer review’. In die zeer actieve gemeenschap zijn zelfs sterk door experimenten en empirische waarnemingen gedekte conclusies nooit meer dan voorlopig: geldig tot ergens iemand – in sommige gevallen de originator zelf, zoals gebeurd is bij Svante Arrhenius – het tegendeel aantoont. Geen enkele ‘waarheid’ werd als absoluut beschouwd. Dat deze kwaliteitscontrole dwingend nodig is, kunnen we aflezen aan recente ‘miskleunen’ zoals het superwater van de Russen en de koude kernfusie die door het systeem vrijwel automatisch ontdekt en gecorrigeerd werden.
Maar het blijft niet bij kwaliteitscontrole. In de intensieve communicatie binnen die gemeenschap werden ook weer nieuwe ideeën geboren. Dus niet ‘de waarheid’ werd gesocialiseerd, maar wel het creatieve proces!
De methode These → Antithese → Synthese, door Johann Gottlieb Fichte (en niet door Hegel!) bedacht, ontvouwde haar kracht als innovatiemachine. De rol van ‘communicatiedraaischijf’ werd meer en meer door gereputeerde wetenschappelijke tijdschriften opgenomen. Vooral de ‘Annalen der Physik’ en ‘Annalen der Chemie’ waren hier de voorlopers met wereldwijde gelding. Die publicaties zijn er echter in een eeuw tijd heel anders gaan uitzien.
Als je een moderne publicatie bekijkt valt het enorme aantal referenties op. Het krioelt van: “X zegt” en “Y beweert”. Dat was niet altijd zo. Ik meen zonder veel tegenspraak te kunnen zeggen dat een van de meest fundamentele publicaties ooit wel “Die Grundlage der allgemeinen Relativitätstheorie” 10 van Einstein zou kunnen zijn. De eerste bladzijde van het manuscript wordt hier getoond. Einstein begint zijn document met een paragraaf waarin hij verwijst naar het werk van een half dozijn anderen die hem bij zijn werk hielpen of inspireerden. En dan ontwikkelt hij zijn redenering, 54 bladzijden lang, zonder verdere verwijzingen. Hij zegt wel eens een enkele keer “ook Eötvös heeft dit aangetoond” of “Vergelijk dit met de gedachten van Hilbert over…”, maar verder zonder referenties.
Vanwaar dat verschil? Wel, de functie van de wetenschappelijke publicatie is veranderd omdat het academisch bedrijf veranderd is. Vroeger ging het erom de wetenschappelijke community te informeren en uit te nodigen tot kritiek, commentaar en verdere ontwikkeling, om het debat dus. Vandaag zijn publicaties een kwestie van bestaanszekerheid. We zijn in ons wetenschappelijk bedrijf tot kleuterschoolniveau gezakt: we werken nu met “goede punten”: we zouden er ook ‘smileys’ voor kunnen gebruiken. Je krijgt punten voor publicaties (dus hoe meer hoe liever), en meer als die in gerenommeerde tijdschriften gepubliceerd worden. Er zijn ook punten als je werk door anderen geciteerd wordt (dus krab jij mijn rug en ik krab de jouwe). Die punten bepalen je loopbaan maar ook de budgetten die je voor onderzoek krijgt.
Het debat, dat ooit het milieu was waar wetenschap vorm en inhoud kreeg, is dood. De naam bestaat nog maar de inhoud is volledig anders geworden. Ook de stijl is fundamenteel veranderd. Bepaalde gedachten of mensen die een beetje dwars op de mainstream liggen, worden gewoon uitgesloten van het debat. Men zegt dan gewoon, naar een duizend jaar oud Islamitisch voorbeeld: “de poort (van het debat) is gesloten”. Alleen die sprakeloosheid is al een terugwijzing van de verlichting.
Ik denk niet dat Newton of Einstein daaraan hadden willen deelnemen…
Collectivisering van de geest: de ondergang van de individualiteit
Vooral in het debat over maatschappelijke kwesties zien we een bedenkelijke verschuiving van de stijl.
Denk bijvoorbeeld aan de discussie over de monarchie. Er zijn zeker vele redenen om te denken dat monarchie niet de ideale regeringsvorm is. Wat men echter het meest hoort is dat: “monarchie niet meer van deze tijd is”. Ik sta voor alle argumenten in deze samenhang open, maar voor dit niet. Vereenvoudigd betekent dat namelijk: “Wij zijn tegen monarchie omdat men vandaag tegen monarchie is.” Of nog meer verkort: “Ze zeggen het allemaal.” Ik vind dat als argumentatie nogal zwakjes. Maar dat soort redenering is van deze tijd; daaraan bestaat geen twijfel.
Alles wat van de ‘collectieve universele waarheden’ afwijkt wordt hevig bestreden, inclusief de persoon die erachter staat. Er is geen ernstige weerstand van de meer conservatieve kant. De ‘vernieuwers’ hoeven niet meer dan “ranzig” te zeggen of te schrijven en wij slaan in paniek op de vlucht.
Religie: de eeuwige twistappel
Eigenlijk is er geen reden waarom religie en exacte wetenschappen in een conflict zouden moeten belanden: dat zijn twee verschillende werelden, ze hebben zo goed als niets met elkaar te maken en zouden elkaar het best gewoon met rust laten. Stel dat ik een elektronicaspecialist ben, en ik wil me met de activiteiten van de werktuigkundigen gaan bemoeien. Ziet u me al in die werkplaats binnenkomen met mijn multimeter en mijn oscilloscoop? De mannen aan de draaibank zouden er nogal om kunnen lachen, denk ik. Tussen religie en natuurwetenschap zijn de verschillen nog veel groter. Dat heeft de theologen er nooit van verhinderd om hun mening over astronomie of evolutie nogal luid en duidelijk te articuleren. Ook sommige (gelukkig weinige) natuurwetenschappers voelden zich geroepen nogal boude beweringen over religieuze aangelegenheden te debiteren. Binnen het denkkader van de verlichting was het hier tot een soort afspraak genomen. Daar religie noch voor ratio noch voor empirie toegankelijk is, onttrekt ze zich aan de wetenschap. Het omgekeerde geldt evenzeer.
Die ‘godsvrede’ werd door het postmodernisme brutaal gebroken. Het bestrijden van – vooral de christelijke – religie werd een sociaal doel. Hier tonen zelfbenoemde atheïsten soms een religieuze ijver die sterk aan de Taliban herinnert. Maar mensen hebben blijkbaar religie nodig: anders had de evolutie ze nooit in stand gehouden. En dus veranderen de vormen, de rituelen en de dogma’s maar ze verdwijnen niet. Dat leidt tot situaties die bijna grappig zouden kunnen zijn als ze niet zo triest waren.
Het volgende voorbeeld stamt van Matt Ridley 2. Het zuiden van Engeland werd gedurende de winter 2013 – 2014 door verschrikkelijke overstromingen geteisterd. Een lokale politicus van de UK Independence Party, David Silvester, had daarvoor een verklaring: het was de straf van God omdat kort voordien de wet op het homohuwelijk gestemd was. Dat sloot naadloos aan bij de eeuwenoude gewoonte om natuurrampen als straf voor collectief onbetamelijk gedrag te duiden. De uitlatingen van Silvester stootten op luid hoongelach. Wellicht was dat verdiend. Maar…
Binnen enkele weken beweerde vrijwel iedere Britse politicus die over het onderwerp sprak dat de ramp het gevolg was van klimaatverandering. En niemand lachte. Dat is een beetje verwonderlijk omdat, als we die uitspraken even ‘vertalen’, we het volgende zien: “De ‘Klimaatgod’ is vertoornd omdat wij het verzuimd hebben de nodige offers voor CO2-vermindering te brengen”. Dat verschilt niet echt van de verklaring van Silvester. Misschien gelooft – daar hebben we het weer – u ondertussen dat er voor de samenhangen tussen CO2 en klimaat bewijzen bestaan. Dat zegt de luide propaganda, maar niets is minder waar! Er bestaan enkel ‘aanwijzingen’, en die zijn echt niet veel beter dan die van de heer Silvester. Alleen…aan de ‘Klimaatgod’ kan niet getwijfeld worden. Wie dat wel doet, wordt door de banbliksems van zijn priesterklasse getroffen. Er is nog geen nieuwe inquisitie, maar ik hoor Prof. Van Ypersele duidelijk voorstellen in die richting doen.
Nog een beetje later werd, met typisch Britse rationaliteit, ernstig naar de oorzaken van de ramp gezocht en wat bleek: het onderhoud van de waterlopen was jarenlang verwaarloosd en er waren extreem domme bebouwingsplannen uitgevoerd. Ze waren dus allebei onschuldig: de God van Silvester zowel als de ‘Klimaatgod’. Maar niemand nam dat nog ernstig: het was geen nieuws meer…
Er is in die samenhang ook weer een nieuw en scherp conflict tussen wetenschap en religie. Wetenschappers die aan de wijsheid van de klimaatcurie twijfelen, zelfs de stoutmoedigheid hebben ‘de eeuwige klimaatwaarheid’ tegen te spreken of vermetel naar bewijzen te vragen worden vervolgd, bij lezingen gehinderd of zelfs “geëxcommuniceerd”: uit hun academische functies verdreven. Het verschil met de 17de eeuw is opvallend klein. De brandstapels komen nog wel.
De klimaatkerk staat ver van alleen. Er is ook de anti-kolonialistische sekte die voortdurend berouw en strenge boetedoening voorschrijft. En niet te vergeten: de multiculti- en migratiekerk. Al die sekten prediken tolerantie maar overbieden elkaar in volkomen onverdraagzaamheid terwijl ze pogen hun soms nogal extreme en absurde standpunten (denk maar aan Zwarte Piet) tegen de zin van het onwillige volk door te zetten. Overal intolerantie, uitsluiting, vervolging…
Dat gaat zo ver dat een internationale groep filosofen nu ' de academische vrijheid' wil redden met een tijdschrift waarin wetenschapsmensen onder een pseudoniem controversiële ideeën kunnen publiceren. Lieve medeburgers, begrijp nu a.u.b. toch eens wat het betekent dat zoiets voor noodzakelijk wordt gehouden. Hoe ver is intussen de afbraak van de verlichting al gevorderd?
Religie is dus terug van nooit echt weggeweest, maar nu in een minder productieve vorm. De klassieke vorm van religie had ook weldoende effecten op de maatschappij, die door veel atheïsten zonder meer worden gezien en erkend. Bij de hernieuwde en duidelijk geradicaliseerde vorm van religie zien we die voordelen niet.
Van de verlichting is vandaag – werkelijk – hoofdzakelijk de naam overgebleven…
Evolutie
De evolutie heeft niet enkel ons, maar ook alles rondom ons vorm en gestalte gegeven. Ze kent geen verleden: ze vormt op ieder moment uit het heden de toekomst. Ze doet dat zonder plan en zonder doel. In de plaats daarvan werkt ze met enorm veel – schijnbaar verspillend veel – experimenten. Wat beter en slechter is, toont zich in de praktijk. Het betere – dat betekent het meer aan de omgeving aangepaste – zet zich door. Dat doorzetten gebeurt enkel door middel van meer nakomelingen. Het onderscheid hoeft niet eens groot te zijn. Ook kleine verschillen doen over lange termijn hun werk grondig.
Dat lijkt eenvoudig, tot je naar het resultaat kijkt: het leven in al zijn kleurrijke diversiteit, eindeloos complex en effectief. Het is onvoorstelbaar hoe zoiets geweldigs en geniaals door ‘trial and error’ kon gevormd worden, zelfs als je de ongelofelijke tijdruimten die daarvoor nodig waren in aanmerking neemt. We zien hier een paradoxale situatie. We begrijpen perfect hoe de evolutie werkt, en dat is zelfs tamelijk eenvoudig. Maar wat ze doet blijft voor ons mensen een volkomen raadsel. In onze levenspraktijk is het meestal net omgekeerd.
Zo soeverein als de evolutie blijkt, toch is ze beïnvloedbaar. Ze werkt altijd vanuit de bestaande situatie, en die kunnen we voor een deel bewust of onbewust vormen. Daardoor kunnen we de loop van de evolutie veranderen. Dat doen we ook. Dus laat de evolutie zich gedeeltelijk door haar eigen schepping leiden: nog zoiets onbegrijpelijks. We zien hier echter ook een probleem. Wij hebben daardoor een mate van macht die ons verstand sterk overstijgt. Het zou dus kunnen dat we hier, zonder het zelf te merken, fenomenale domheden begaan. Enkele voorbeelden.
Vooreerst is daar onze hedendaagse obsessie met ‘ongelijkheid’. Die kan niet anders dan contraproductief zijn, want mensen zijn nu eenmaal van nature zeer ongelijk. Ze moeten dat ook zijn, omdat anders het hoofdinstrument van de evolutie, de natuurlijke selectie door ‘survival of the fittest’ niet meer zou werken. Nu hebben we in onze moraalvoorstellingen veel van wat met de ‘struggle for life’ te maken heeft bij het zogenaamde ‘kwaad’ geklasseerd. Daardoor staan onze – grotendeels christelijke – moraalvoorstellingen vaak haaks op de evolutie.
Van onze bemoeienissen die tot doel hebben ‘gelijkheid’ te bevorderen zijn sommige gevaarlijker dan andere. Als we bijvoorbeeld trachten de factoren ‘afkomst’ en ‘welvaart’ van het gezin bij de ontwikkelings- en opleidingskansen van jongeren weg te werken kan ik moeilijk grote gevaren zien. Als we proberen intelligentie en vlijt als succesfactoren te elimineren, wordt dat al veel problematischer. Maar als we niet meer van mensen verlangen dat ze voor hun eigen daden verantwoordelijkheid opnemen, en ze tegen de gevolgen van hun eigen domme beslissingen en handelingen beschermen zie ik dat zeer kritisch. In de evolutionaire logica doorgedacht, gaat dat in de toekomst tot een verzwakking van verantwoord handelen leiden. Van examens in het onderwijs, toegegeven een zwak vervangmiddel voor de eindeloos meer complexe selectiecriteria van de evolutie, hebben we een viscerale afkeer. We zien het misschien niet zo duidelijk, maar het is van de evolutie zelf dat we een afkeer hebben. Dat kan met zekerheid niet in het belang van de genus zijn.
Het gaat zeker niet uitsluitend om menselijk gedrag. De medische wetenschap is vandaag in staat heel veel aandoeningen, die er vroeger toe leidden dat mensen geen nakomelingen kregen of zelfs helemaal niet geboren werden, zo te behandelen dat een vrij normaal leven mogelijk wordt. Dat vinden wij uiteraard allemaal ‘goed’. Maar dat gaat natuurlijk ook de genen die tot deze aandoeningen leiden veel betere toekomstkansen geven, wat ook weer tot een verzwakking van de genus leidt.
Wat echt gevaarlijk wordt, is het postmoderne voornemen om “een nieuw mens” te gaan maken. Zo waanzinnig als dit project ook mag klinken, de moderne wetenschap maakt er steeds meer van mogelijk. Vandaag al willen wij zelf beslissen wie mag geboren worden en wie wanneer mag sterven. We leggen ons bij door de natuur opgelegde kinderloosheid niet meer neer. Ook als de wetenschap het vandaag mogelijk maakt veel van onze wensen te verwerkelijken, betekent dat nog lang niet dat onze kennis en vooral wijsheid ook maar bij benadering zouden volstaan om te zien waar de beslissingen die we nogal luchthartig nemen op lange termijn toe leiden. We vliegen blind, met zeer gebrekkige instrumenten.
En dan zijn er die nog verder willen gaan. Marshall David Sahlins, de antropoloog die aan de basis van de onlusten in Nanterre (1968) lag, denkt dat we tegen 12.000 jaar evolutie in, terug moeten gaan naar de jagers-verzamelaars maatschappij. Veel van zijn ideeën zijn, via de revolutionairen van 68, in ons huidig gedachtegoed binnengedrongen.
Ik kan natuurlijk evenmin als u weten wat daar op de lange duur allemaal uit zal voortvloeien. Maar ik weet wel dat het altijd zeer gevaarlijk is meer macht dan inzicht te hebben. En dat we vandaag precies in die situatie zijn, lijdt niet de geringste twijfel.
Conclusie
De verlichting, die ooit de wegwijzer van onze culturele ontwikkeling was, is al zeer sterk ondergraven. Daardoor is de leidende rol van de Westerse mens in ieder geval al verleden tijd. Omkering is hier wel niet meer mogelijk. Dat hoeft geen ramp te zijn: wij hebben onze bijdrage geleverd en ons deel gedaan.
Door de toenemende manipulatie van de evolutie komt ook de genus Homo sapiens, ondanks zijn nog altijd indrukwekkende groeicijfers, in gevaar.
Maar al die zorgen zijn uiteraard relatief. Gelooft misschien iemand echt dat Homo sapiens de enige uitzondering zou zijn die niet uitsterft?
What goes up must come down!
1 Le Phénomène humain
Pierre Teilhard de Chardin France loisirs ISBN-10: 2724245288
2 The Evolution of Everything
Matt Ridley Harper Collins ISBN 978-0-00-754247-5
3 Sapiens: A Brief History of Humankind
Yuval Noah Harari Vintage ISBN-13: 978-0099590088
4 East and West
C. Northcote Parkinson Houghton Mifflin ASIN: B0006AYSP2
5 Civilization: The West and the Rest
Niall Ferguson Penguin Books ASIN: B01DHEZ35W
6 Why The West Rules - For Now The Patterns of History and what they reveal about the Future Ian Morris Profile Books ASIN: B01K9113QE
7 Kimbanguïsme: een sterk geafrikaniseerde vorm van authentiek protestants Christendom die ook vandaag nog miljoenen aanhangers heeft.
8 The German Genius Europe'S Third Renaissance, The Second Scientific Revolution And The Twentieth Century Peter Watson Simon & Schuster ISBN-13: 978-1416526155
9 ‘De ambitie is totaal uit ons onderwijs verdwenen’ Karl Drabbe Wouter Duyck Doorbraak.
10 Die Grundlage der allgemeinen Relativitätstheorie. Albert Einstein:
Annalen der Physik. Band 354, Nr. 7, 1916, S. 769–822