Beste lezers, Voor dit themanummer ter gelegenheid van 1 november vroegen we dwarsliggerGerard De Beuckelaerom zijn persoonlijke beleving van het mysterie van de dood met ons te willen delen. We willen daarmee geen debat openen maar het aanbieden als een vorm van persoonlijke bezinning. Waarvoor we hem van harte danken. Over Dood en Religie. Atomen Ons lichaam bestaat uit zo’n 1027 atomen. Dat is een onvoorstelbaar getal; een één met 27 nullen! Die atomen waren er lang, minstens miljarden jaren, vóór ons en ze zullen er even lang na ons nog zijn. Niet echt allemaal natuurlijk. Sommige van die atomen zijn de producten van radioactief verval. Een aantal atomen in ons lichaam nu zijn zelf radioactief en zullen dus binnen kort of lang uiteenvallen. Maar dat doet niets ter zake. Ik vermeld het enkel om de muggenzifters onder ons geen kans te geven. Die atomen woonden 100 jaar geleden nog niet samen! Ze zijn uit alle hoeken van de wereld bijeen gekomen. Ze hebben veel gereisd. Er zijn er zelfs bij die ooit uit de ruimte op aarde zijn beland. Ze komen ook van alle mogelijke bronnen, gegarandeerd ook van mensen die 100, 1000 of 100.000 jaar geleden leefden. We staan bij die dingen niet stil, en misschien is dat ook beter zo, maar iedere keer als we inademen zijn er 6 zuurstofatomen van de laatste adem van Julius Caesar bij! Die atomen komen niet plots bij elkaar. Ze verzamelen zich over een heel leven, gedurende het groeiproces natuurlijk sneller, maar ze worden ook verder nog voortdurend uitgewisseld. Dat zo’n ongelofelijk aantal atomen de weg naar elkaar kan vinden is al wonderlijk genoeg, maar daarmee is het lang niet gedaan. Als je ze gewoon op een hoop gooit heb je… een hoop atomen en nog lang geen mens. Daarvoor moeten ze op een heel specifieke en uiterst geraffineerde manier aaneengezet worden. Die assemblagetechniek is oud, ontzettend oud. Hij is in miljarden jaren ontwikkeld en verfijnd tot wat hij nu is. Daarvoor was natuurlijk een geheugen nodig dat zo lang kan onthouden, en dat is er dan ook. We hebben die charmante gewoonte de meest fascinerende dingen de meest banale namen te geven. Dit proces noemen we evolutie. Hoe indrukwekkend ook, vast geen reden om ons boven de rest van de schepping verheven te voelen; ook planten en dieren worden zo geproduceerd. Individu Goed, nu hebben we dus een functionerende mens. Hij moet natuurlijk nog opgevoed en opgeleid worden. Dan plant hij zich voort en begeleidt zijn kinderen tot zelfstandigheid. Daarmee is zijn job eigenlijk gedaan, de evolutie heeft hem nu niet meer nodig. Dat is erg kort door de bocht want ook na die taak gaat het individu nog dingen doen die voor de toekomst belang hebben. Als we ons alleen op de biologie concentreren is het echter wel zo. Dus houdt de mens, een tijd daarna, op te functioneren. Hij sterft. Al de atomen zijn er nog. Ze hangen zelfs nog verregaand in de juiste volgorde aan elkaar maar de wisselwerking, die het geheel met de omgeving had, is gestopt. Dat moet zo zijn. De basistechniek van de evolutie berust op herhaling, heel heel veel herhaling. Daarom moet het vorige verdwijnen en gerecycleerd worden als het volgende opkomt. Daarbij worden gunstige ontwikkelingen bewaard en ongunstige geëlimineerd. Eeuwig biologisch leven gaat niet samen met evolutie. Ze sluiten elkaar uit. Er is geen dood zonder leven, dat is logisch, maar er is even onverbiddelijk geen leven zonder dood! Daarom gaan we hier moeten schrijven wat je nooit leest. De dood is niet zo maar iets dat we moeten aanvaarden; ze is noodzakelijk! Indien ze niet bestond moesten we ze uitvinden. Tijdelijke Vereniging Maar nu is daar dat stoffelijk overschot. Wij denken wel eens dat we kunnen en moeten beslissen wat daarmee gebeurt. Dat is niet zo. Wat er gaat gebeuren is dat wat moet gebeuren. Wat wij daarbij denken en doen heeft maar heel weinig invloed. De atomen zullen weer uit elkaar gaan, even mysterieus als ze elkaar gevonden hebben. Ze gaan zich praktisch terug over de aarde, en zelfs een beetje over het universum verspreiden. Ze gaan weer als grondstof dienen, onder anderen om nieuwe planten, dieren en mensen te bouwen. Soms zien we aan bouwwerven een plakkaat dat zegt: “Tijdelijke Vereniging”. We zouden zo’n bordje ook om onze hals kunnen hangen. Er zijn cultureel veel verschillende methoden om te proberen daarmee om te gaan; begraven, balsemen, verbranden, in zee gooien, door aaseters laten verteren, invriezen en nu ook nog in bijtende soda (NaOH) oplossen. Het maakt absoluut niets uit! Het zijn alleen maar min of meer korte omwegen naar hetzelfde eindpunt. Ook de superrijken, die met hun vele geld niets beters weten aan te vangen dan hun lijk in de diepvriezer te laten stoppen, doen niet meer dan een futiele, hulpeloze, bijna potsierlijke geste. Natuurlijk weet ik wel wat ze hopen, maar dat is helemaal absurd. Hypothetisch hyperintelligente wezens die ooit de mogelijkheid zouden hebben een dode terug tot leven te wekken gaan dat, om vele redenen, heel zeker niet doen. Ze gaan daarin niet veel meer zien dan goed bewaarde fossielen. Dus voegen onze rijkaards, tegen de achtergrond van een kosmische tijdsschaal, maar een heel onooglijk schilfertje toe aan de tijd die het zal nemen om te doen gebeuren wat moet gebeuren. Al de expertise en moeite die de farao’s en Inca’s met balsemen hadden en deden bereikten uiteindelijk maar een heel vluchtige resultaten.Wij merken dat niet direct omdat onze eigen levensspanne nog korter is; niet meer dan een ogenblik, een flits in de eeuwigheid. Stoffelijk Overschot Ik had dit verhaal veel korter kunnen maken. Het katholieke ritueel van Aswoensdag zegt: “Gedenk O mens dat gij van stof en as zijt, en tot stof en as zult wederkeren.” (Memento homo quia pulvis es et in pulverem reverteris) Dat askruisje op mijn voorhoofd is veel eenvoudiger en goedkoper dan een bordje “Tijdelijke Vereniging”, maar het zegt wel precies hetzelfde. Gezien we de wereld echter niet meer op die manier uitgelegd willen krijgen, moeten we wel meer papier verbruiken! Nu is bovenstaand verhaal wel onbetwijfelbaar juist, maar ook extreem kil, jammerlijk onvolledig en bovendien simplistisch. Het straalt de gevoelloosheid van een ijskoude technocratie uit. Het is misschien interessant te zien dat het, in de katholieke vorm verteld, hoewel nog altijd rijkelijk grimmig, toch al iets menselijker werkt. In werkelijkheid hebben we het daar dus veel moeilijker mee, met sterven en met lijken. We hebben dat moeten uitsorteren lang voor we van atomen, laat staan genetica, iets wisten. We nemen aan dat de genus Homo, dus onze naaste familie in de biologie, zo’n 2,5 miljoen jaar oud is. Ondanks het bewonderenswaardig speurwerk van de paleontologen weten we heel weinig over die mensen. Over hun levensomstandigheden weten we nog minder, en over hun gedachtewereld zo goed als niets. We weten wel dat mensen zo’n 50.000 jaar geleden begonnen hun doden te begraven, maar dat is natuurlijk niet echt veel. Chimpansees en Olifanten We kunnen echter van onze kozijns, de dieren iets leren. Chimpansees voelen het als een ouder lid van de familie gaat sterven. Ze worden heel stil en omringen de stervende met tedere zorg. Als dan de dood is ingetreden verzamelen ze zich rond het lijk, ze bepotelen het en proberen het te wekken. Ze vlooien het lichaam. Dan gaan ze weg, maar een naast familielid blijft vaak voor een dodenwake. Ik heb precies deze gedragspatronen hier en in onze tijd bij intellectueel een beetje achtergebleven families in de Antwerpse polder geobserveerd! De zogenaamde ‘wake’ in de Ierse traditie is hier ook niet vreemd aan. Een andere typische reactie op verschrikkelijke gebeurtenissen – en het verlies van een naaste verwant is verschrikkelijk – is ontkenning. Bij chimpansees is meermaals geobserveerd dat een moeder die haar kindje verloren had, het lijkje, dat ondertussen gemummificeerd was, nog weken, zelfs maanden meedroeg, en er voor zorgde alsof het nog leefde! Olifanten tonen het meest ontwikkeld ritueel. Ze proberen hardnekkig het dode lichaam van hun familielid op te richten. Dan na uren, komt er een moment dat ze schijnen in te zien dat er iets verschrikkelijks gebeurd is. Er gaat dan duidelijk een golf van ontzetting en verdriet door de familie. Daarna bedekken ze het kadaver met takken. Ze komen later regelmatig terug om het ‘graf’ te bezoeken. Primitieve mensen hadden waarschijnlijk al vroeg ontdekt dat het geen goed idee was een ontbindend lijk in de nabijheid te houden. Maar ze wilden er ook geen afscheid van nemen. Ergens voelden ze aan dat hier nog altijd de persoon was die ze graag zagen. Ze konden niet weten dat ze het hoogstens met een soort herinneringsstuk te doen hadden. Ze wilden het dus beschermen, ook tegen aasdieren. Een praktische oplossing was begraven. Hadden ze eigenlijk zo van de olifanten kunnen afkijken! Maar ook deze bewering is weer erg kort door de bocht. Wie zegt dan dat dieren niet ook een cultuur hebben, ontwikkelen en doorgeven? Wat we waarnemen spreekt eerder daarvoor. Wat bewijst dan dat olifanten of hun voorvaderen 200.000 jaar geleden net hetzelfde deden als vandaag? Ziel en Religie Onze voorvaderen werden in ieder geval met hun neus op de eindigheid van hun bestaan gedrukt. De dood was misschien wel het voornaamste maar niet het enige groot raadsel. Heel het leven en de omgeving van die mensen waren mysterieus. Maar hun ontwakende rationaliteit verlangde verklaringen. Hun antwoord was animisme. Een geest op iedere berg, op iedere boom, in ieder dier en in iedere beek. Ze ontdekten daarbij de ziel. Daarmee zagen ze de essentie van het zijn als immaterieel, en de weg naar religieuze verklaringen voor de wereld lag open. Wij moderne mensen halen daarvoor al eens gemakkelijk laatdunkend onze neus op. Dat komt omdat we maar heel weinig van de wereld begrijpen, en het beetje dat we weten mateloos overschatten. We kunnen daardoor niet zien dat de aanname van een bezielde wereld een grote stap naar meer realisme was. Dat vertaalt zich dan in minachting. We gaan dat verder nog behandelen. Door de ontdekking van de ziel konden we van de materiële vorm meer afstand nemen en lijken op een zinvolle manier beginnen verbranden. Allerlei ideeën doken op, bij voorbeeld reïncarnatie. Niet zo dwaas als je aan het voortdurend hergebruik van dezelfde atomen voor nieuwe wezens denkt. Maar van de andere kant zullen we dan weer zien dat die materiële bouwstenen niet de essentie zijn. Naarmate we meer van de wereld gingen begrijpen evolueerde ook de religie die we nog altijd nodig hadden voor het deel dat we niet begrepen. We kregen antropomorfe goden! In de Schrift lezen we dat God de mens schiep naar zijn beeld en gelijkenis. Maar het was omgekeerd! Wij maakten goden die eruit zagen zoals wij, en zich ook zo gedroegen. Kijk maar naar de Egyptische, de Griekse en de Noorse goden. Geen enkele schurkenstreek was hun te laaghartig. En inderdaad; als de goden het varken uithangen moet je van de mensen ook niet te veel verwachten! De cultus van de doden evolueerde mee. Als we in de Ilias lezen hoe Achilles het lijk van Hector behandelt, wordt duidelijk dat hier alle haat tegenover de gevallene op het stoffelijk overschot ontladen wordt. De toen gebruikelijke rituele verbranding kon natuurlijk een dergelijke desacratie praktisch verhinderen. Toen deed (onder anderen) de monotheïstische Joodse godsdienst zijn intrede. Enerzijds was dat met een abstracte, niet afbeeldbare God weer een duidelijke vooruitgang. Maar ook die niet afbeeldbare God had antropomorfe trekken. Hij was eisend en gebiedend, maar ook liefdevol en trouw. Hij kende toorn en wraakzucht. Net zoals een mens… Die God vaardigde ook levensregels uit. Hij begon zich met steeds meer aspecten van het leven te bemoeien en schreef op de duur (in de Koran) zelfs het compleet politiek systeem van de staat voor. Dat hadden de vroegere goden nooit gedaan. Die moesten alleen op tijd en stond hun offers krijgen. Ze konden ook moeilijk als voorbeeld dienen! Nu ontstond er dus een verknoping van religie en ethiek. De staatsgodsdienst verscheen en bleek voor zowel de Romeinen als voor het Joodse volk alvast een evolutionair voordeel. Hier wordt het grote verschil tussen monotheïstische en polytheïstische religies duidelijk. De Romeinen vernielden de godenbeelden van de onderworpen volkeren niet. Ze namen ze mee naar Rome, waar ze in een speciaal daarvoor gebouwde tempel, het pantheon, ook vereerd werden, naast de Romeinse goden. Ze deden ook grote moeite om aan te tonen dat het, in veel gevallen, bij de vreemde goden om dezelfde ‘persona’ als bij een Romeinse god ging. Vooral de Griekse godenwereld werd effectief geïntegreerd. Heel die godenkosmos werd dus efficiënt als bindmiddel voor de Romeinse veel-volkeren staat benut. Bij de Joden verdroeg de wraakzuchtige jaloerse Jahweh geen andere goden. Daar werkte de religie eerder afgrenzend dan integrerend. Verrijzenis Maar de Joodse religie stelde de verrijzenis van het lichaam in het vooruitzicht. Daardoor kregen we de fascinatie met het stoffelijk overschot terug! Dat heeft gevolgen tot vandaag. De Israëlische strijdkrachten doen uitzonderlijke moeite om de lichamen van gesneuvelde kameraden te kunnen bergen. Ze moeten ritueel begraven worden, en wel zo dicht mogelijk bij Jeruzalem. Want daar zal de heropstanding beginnen. En er als de kippen bij willen zijn is even Joods als een keppeltje. De verbrandingsovens van Auschwitz waren dus nog eens een extra kwelling, eigenlijk het kroontje op de Holocaust. Dat laatste is misschien een interessant voorbeeld om te zien dat wij vaak de dingen, ook als ze zich voor onze ogen voltrekken, niet werkelijk begrijpen. De Joodse godsdienst bleef echter, misschien ook door die systemische afgrenzing, te zeer een tribale affaire om globale gelding te kunnen krijgen. Met het Christendom was dat anders. Niet alleen offreerde het ideeën die tamelijk radicaal van het Judaïsme afweken, het besliste ook al heel vroeg geen Joodse sekte te blijven maar zich naar de wereld toe te openen. Die beslissing was veel pijnlijker en dramatischer dan wij vandaag nog kunnen zien, maar ze werd voltrokken. Het meest frappante nieuwe aan het christendom was een onthechtheid van aardse dingen, die we elders enkel nog in het Boeddhisme terugvinden. Met machtsstructuren en materiële dingen hield Jezus zich niet bezig. Hij zegde bij herhaling dat zijn ‘Rijk’ daarmee niets te maken had. In het gebed dat ons van Jezus zelf is overgeleverd vragen wij slechts één aardse gunst, en wel de meest primair denkbare, voor ons zelf: “geef ons heden ons dagelijks brood”, en verder alleen maar dingen die de wereld beter moeten maken. Het Christendom had dus de kans de verrijzenis van het lichaam te herbekijken. Die kans werd niet waargenomen. Ik weet niet precies waarom, ik heb niets meer dan vermoedens. De christelijke Kerk heeft echter vanaf het begin grote moeite gedaan een kerndoctrine te formuleren waar dan iedereen moest achter staan. Al in het jaar 170 schreef Irenaeus een dergelijke geloofsbelijdenis. We vinden daarin “en dat Christus zal komen van de hemel om alle vlees op te wekken, en de goddelozen en onrechtvaardigen te verwijzen naar het eeuwige vuur.” Met de tijd werd die positie nog verscherpt. In de huidige 12 artikelen, die beschrijven wat iedere katholiek moet geloven, vinden we op nummer 11: “de verrijzenis van het lichaam”. Dat werd heel letterlijk, op de klassiek Joodse manier geïnterpreteerd. Crematie was dan ook lange tijd verboden, en werd door de vrijzinnigen verheven tot weer eens een van die onzalige symbolische statements. De protestanten waren daarin flexibeler. Bij de Hussieten, bij voorbeeld, was crematie de gebruikelijke vorm. Zij hadden de oorspronkelijke onthechting van alle materiële bindingen herontdekt. Ondertussen heeft de katholieke kerk, hoewel ze de tekst handhaaft, toch de praktijk versoepeld. De katholieke kerk is heel goed in dat soort benadering, vaak te goed. Het probleem wordt ook dringender; we zullen al gauw met 7 miljard mensen zijn! Wat ik wil betonen is het volgende. Die omgang met het stoffelijk overschot is niet zomaar een praktisch antwoord op een praktisch probleem. Het hele complex is beladen met millennia beschavingsgeschiedenis. Alles wat hierboven daarover werd verteld zindert nog in ons na. Het inzicht van de moderne wetenschap verandert daaraan ook niet veel. Eerstens is het voor de grote massa ontoegankelijk. Alles wat ze ervan te zien krijgt is een verzameling onbegrepen holle slogans, kwistig uitgestrooid door een pers die alleen aan oplage, en dus aan sensatie geïnteresseerd is. Ook sommige zogenaamde wetenschappers zelf zijn nogal lichtvaardig bereid uit het weinige dat ze werkelijk weten vergaande conclusies over de spirituele kant van de wereld te trekken. Tegenwoordig is atheïsme in, maar het zit niet echt diep. Ik geloof dat het zelfs nog oppervlakkiger is dan het holle religieus sentiment dat vroeger, toen het nog zo hoorde, soms ook degoutant opportunistisch tentoongesteld werd. Daar zijn ook goede redenen voor. Bouwplan We hebben al begrepen dat die 1027 atomen niet de essentie van de mens kunnen zijn. Die atomen zijn allemaal naar believen uitwisselbaar tegen andere soortgelijke. Dat gebeurt overigens doorlopend. Het is pas de juiste assemblage die er een mens van maakt. Het bouwplan; informatie dus! Maar dat is iets immaterieels! In de loop van de evolutie is dat bouwplan steeds ingewikkelder geworden. Het heeft nu een onvoorstelbare complexiteit bereikt, en doet dingen die men van materie niet zou verwachten. Geen wonder, want we hebben al begrepen dat de essentie immaterieel is. De moderne versie heeft verbluffende capaciteiten geschapen, bij voorbeeld de mogelijkheid om ons eigen bouwplan te lezen. Maar lezen betekent nog lang niet verstaan! Dat bouwplan doet hopen dingen die we van daaruit niet kunnen begrijpen, hoewel we weten dat ze erin moeten staan. Is het dan zo verwonderlijk over een ziel te spreken? Eigenlijk ligt dat nu nog meer voor de hand dan vroeger. Ver van mij te trachten hier een brug te slaan. Dat is duidelijk boven mijn capaciteiten. En ik weet niet eens of ik, indien ik wél een brug kon bouwen tussen religie en wetenschap, ik dat ook zou willen doen. Sommige dingen kunnen beter gescheiden blijven… We geloven dat de evolutie er ongeveer 6 miljard jaar over gedaan heeft om het bouwplan van de huidige mens te ontwikkelen. Sommigen onder ons zullen dat lang vinden, en denken dat de evolutie geen overuren maakt. Even vergelijken. Wij moderne mensen bouwen ook dingen met tamelijk veel onderdelen. Een modern verkeersvliegtuig telt er ongeveer 1 miljoen. Het duurt ongeveer 10 jaar om zo’n machine te ontwikkelen. Dat zijn dan 100.000 of 105 deeltjes per jaar. Dat schijnt een soort natuurconstante te zijn; alle pogingen om het tempo verder op te voeren mislukken. Nu stijgt natuurlijk de moeilijkheidsgraad, en dus ook de nodige ontwikkelingstijd, met het aantal deeltjes. Dat gaat niet lineair maar eerder kwadratisch. Van dat laatste zien we – hoewel we daarmee bewust een grote fout maken – nog even af, en we nemen aan dat iets met 200 onderdeeltjes maar dubbel zoveel tijd neemt als een systeem met 100 componenten. De vakbond gaat daar over pruilen, maar kom. Als we dan de mens moesten ontwikkelen met dezelfde snelheid waarmee we verkeersvliegtuigen ontwerpen, dan hadden we 1022 jaren nodig. We schatten dat het universum zoals wij het kennen 18 miljard, dat is dus 18.109 jaar bestaat! We zouden dus nogal wat tijd te kort komen, namelijk 1012 MAAL de leeftijd van het universum, zelfs als we die fout met het ‘kwadraat’ maken; anders was het nog veel erger. Chinese generaals hebben ooit in strategiepapieren geschreven dat hoeveelheden zo overweldigend groot kunnen worden dat ze kwalitatieve aspecten krijgen. Dat is zeker waar, en ook hier het geval. Eigenlijk weer een uitnodiging tot grote verwonderde bescheidenheid, maar wanneer nemen we zo’n kans ooit waar? Hoe werkt het? Hoe werken bewustzijn, moraal en verbeelding? Gaan we dat ooit weten? De hardnekkigen onder ons geloven dat het allemaal maar een kwestie van tijd en boterhammen is. Dat dachten de positivisten al, en ze hebben het doodmoe opgegeven. De praktische onder ons denken dat er misschien wel geen ultieme waarheid bestaat waar we ons gedachten over zouden moeten maken. Ze volgen de postmoderne filosofen en die hebben onze wereld grondig geruïneerd. Dat laatste is natuurlijk nog niet algemeen bekend, maar dat zal niet lang meer duren. De wijzen onder ons, dat zijn dus diegenen die zich nog kunnen verwonderen, staan perplex voor het gigantisch mirakel. Totaal overweldigd stamelen sommigen iets over God. Daarmee kan je alle richtingen uit, zelfs eventueel de goede. Vooral dat laatste wijzen we vandaag hautain af. Dat komt omdat we in een cultuurfase zitten waar we noch vis noch vlees zijn. We weten al te veel om ons nog naïef te kunnen opstellen, maar nog veel te weinig om al terug bescheiden te kunnen worden. Het heeft iets van puberteit, en we gedragen ons daar ook naar! Verhalen Alles wat ons van duizenden jaren aan religieuze ervaring bekend is kwam tot ons in de vorm van verhalen. Verhalen spelen in onze cultuur, in de fylogenese, een belangrijke rol. Ze voor het nageslacht te bewaren en door te geven is de taak van oudere mensen die de voortplanting al achter zich hebben. De Thora, de Talmud, het Nieuwe Testament, de Veda’s, de Koran, ze zijn allemaal als overgeleverde verhalen begonnen en werden dan, vaak pas eeuwen later, opgeschreven. Verhalen zijn geen wetenschappelijke verhandelingen. Ze gebruiken allegorieën en metaforen en vaak gefingeerde personages om iets over de wereld duidelijk te maken. Als verhalen mondeling overgeleverd worden veranderen ze. Dat moet wel, omdat de taal verandert. Dat komt niet alleen omdat er nieuwe woorden gevonden moeten worden voor nieuwe dingen en begrippen. Ook de betekenis achter bestaande woorden verschuift! Ik zou honderden voorbeelden kunnen geven, maar nemen we er eentje dat iedereen kent. We weten wat ‘precies’ in het Nederlands betekent: nauwkeurig, juist zó. Maar in het Antwerps dialect kennen we ‘persies’. We zeggen: “het heeft persies geregend”. Dat betekent helemaal niet ‘precies’! Het betekent dat het er wel op lijkt, maar eigenlijk onzeker is. Bij mondelinge overlevering worden die verschuivingen gecorrigeerd, omdat de verteller zal trachten de oorspronkelijke boodschap te behouden in de nieuwe taal. Het is evident dat daarbij ook het risico op verdraaiing van de kernboodschap niet uit te sluiten valt. Al bij al werkt mondelinge overlevering verbazingwekkend nauwkeurig. Jammer genoeg is hier bij ons de verteltraditie uitgestorven, en daarmee ook de mondelinge overlevering stilgelegd. Zodra we het verhaal opschrijven wordt het ingevroren. Als we dan maar lang genoeg wachten staan er woorden in die we niet meer, of nog erger, verkeerd verstaan. Als er dan vertalingen van vertalingen aan te pas komen is het hek natuurlijk helemaal van de dam. Maar zelfs als dat allemaal anders was zouden er nog voldoende redenen voor onbegrip zijn. Die verhalen zijn ontstaan in een maatschappelijke context, en die is voor het begrijpen noodzakelijk. Die context is er niet meer. Natuurlijk kunnen we historische bronnen raadplegen en een reconstructie nastreven, maar dat levensgevoel echt terug opwekken kunnen we nooit. Dat alles neemt niet weg dat voor de lezer die zich gevoelig en open opstelt, de boodschap meestal nog wel intuïtief duidelijk wordt. We kunnen nu dat overleveringsproces heel gemakkelijk saboteren. Alles wat we daarvoor te doen hebben is die verhalen gaan behandelen alsof het wetenschappelijke publicaties of – nog erger – juridische verhandelingen zijn. Dat is ongeveer even dwaas als het zou zijn een gedicht te willen begrijpen door de tekst onder de microscoop te leggen. Toch doen we vaak precies dat! Om deze gedachte nog iets verder te spinnen: er zijn gedichten die ik tientallen keren gelezen heb maar eerst begreep nadat ik ze door iemand anders hoorde voordragen! Een voorbeeld: Melopee van Paul van Ostaijen Het is ook moeilijk in deze tijd zo een verhaal nog op je te laten inwerken, je open te stellen voor de kern ervan, vooral dan als de letterlijke tekst, in de hedendaagse context geïnterpreteerd eerder van de essentie van de boodschap lijkt of te leiden. Wat betekenden dan uitdrukkingen zoals “zoon van God”, “het rijk van mijn Vader”, “heerlijkheid” voor de man die ze uitprak? Betekent eeuwig leven biologisch eeuwig leven? Er zijn nog veel dergelijke vragen, en zo goed als geen overtuigende antwoorden. Zin Maar ook zonder die antwoorden inspireren die verhalen mij. Ze zijn bij machte zin en richting aan mijn leven te geven. Zin en richting zijn ook weer immaterieel, net zoals dat bouwplan! Nu openen die verhalen een uitzicht op heel veel facetten van ons leven. Een heel belangrijke boodschap die altijd en overal terugkomt is de notie van goed en kwaad. Als ik mijnheer Derida en zijn kornuiten ook maar een ogenblik ernstig moest nemen, wat ik vast niet van plan ben, zou ik kunnen denken dat een dergelijke polarisatie niet bestaat, dat ze in mijn eigen voorstellingswereld geconstrueerd is en dus dringend gedeconstrueerd moet worden. Dat alles natuurlijk volgens theorieën die wel degelijk en bewijsbaar geconstrueerd zijn en soms, zoals niet ongebruikelijk bij de producten van deze tijd, zodanig met haken en ogen ineengegooid dat ze niet eens gedeconstrueerd hoeven te worden. Maar mijn intuïtie, of noem het misschien gezond boerenverstand, zegt me dat goed en kwaad, als gigantische tegenpolen in een kosmisch spanningsveld, wel degelijk bestaan en altijd bestaan hebben. Ik zie en voel ze overal, niet alleen rondom mij maar ook in mij. Een dergelijke voelbare evidentie willen loochenen vind ik nogal byzantijns! Natuurlijk is dit ook weer niet zo eenvoudig als we graag zouden willen. Heel veel van de ‘dingen’ (gedragspatronen etc.) die wij als ‘kwaad’ interpreteren, blijken bij grondiger studie onmisbare attributen van de evolutie te zijn! De geniale bioloog Konrad Lorenz heeft dat in zijn boek ‘Das sogenannte Böse’ briljant beschreven. Maar ook na aftrek van dergelijke onzekerheden blijft er genoeg materiaal over om een bipolaire wereld duidelijk te kunnen zien. In die titanenstrijd tussen goed en kwaad speel ik een rol, heb ik een rol te spelen, ook dan nog als mijn lichaam als fysische entiteit zal hebben opgehouden te bestaan. Mijn leven is als een steen die in een vijver wordt geworpen: één plons, zo kort is het. De steen is dan wel verdwenen, maar er blijft iets over: golfjes! Ze breiden zich concentrisch uit over de wateroppervlakte, verder en verder. Ze weerkaatsen op de oevers en interfereren met de golfjes van andere stenen. Soms versterken en soms verzwakken ze elkaar. Ze worden zwakker en zwakker, op de duur onzichtbaar. Maar echt uitdoven doen ze nooit. Alle stenen zijn niet even groot. Er zijn rotsblokken bij die ook na eeuwen nog behoorlijke baren maken. Mijn kiezelsteentje is bescheidener. Ik zal in mijn leven wel niets fenomenaal groots presteren. De waarschijnlijkheid dat ik iets abominabel slechts zal doen is ook maar gering. Maar ook mijn golfjes gaan altijd blijven meezingen in het murmelend koor dat de begeleidingsmuziek achter de evolutie vormt. Ergens, in een verre toekomst – mijn naam zal al lang vergeten zijn – wordt het piepklein gewichtje dat dan nog van mijn aards bestaan is overgebleven mee op de weegschaal gelegd. Ik kan nooit echt zeker weten of het dan niet, zo gering als het is, toch de doorslag geeft, ten goede of ten kwade. Dat kan leiden tot een nieuwe gebeurtenis die dan weer haar eigen golven maakt, deze keer veel grotere. Ik ben daar nog bij, hoewel mijn stoffelijke resten al lang over de vier windstreken verstrooid zijn. Daardoor leef ik niet alleen in de toekomst maar heb ik er ook een verplichting aan. Ik mag daarmee geen risico nemen. Die risicovermijding noemen we moraal. Daarom ben ik noch belangrijk noch volledig onbelangrijk; ik ben iets tussenin. Ik kan niet trots en hooghartig door de wereld gaan, omwille van mijn overduidelijke futiliteit. Ik kan echter even min onverschillig zijn omdat ik nooit kan weten of mijn minuscule bijdrage (of niet-bijdrage) eventueel in een verre toekomst de balans doet doorslaan. Dat is het wezen van menselijk zijn en werken. Ik vertel dit soms aan mensen die heel zeker weten dat leven na de dood absoluut onmogelijk is. Het is altijd lonend twijfel te zaaien in de geesten van de heel zekeren. Dit is een modern verhaaltje. Het is nogal mechanistisch en daardoor misschien voor de huidige mens gemakkelijker toegankelijk. Maar voor mij zijn de oude verhalen, bij voorbeeld die van het Evangelie, veel duidelijker en krachtiger. Mocht Richard Dawkins dit ooit lezen, wat gelukkig erg onwaarschijnlijk is, hij zou in een lachkramp schieten over zoveel idiote naïviteit. Dat laat me Siberisch koud. Maar natuurlijk, tot grote opluchting van mijnheer Dawkins; er is boven de wolken geen controlekamer waar een strenge mijnheer zit op te letten of we geen al te grote stommiteiten aanvangen. Dawkins zou daar anders nogal het een en ander uit te leggen hebben! Sommige katholieken zullen hier ketterij ontdekken, en dat stoort me geen duit meer dan de minachting van mijnheer Dawkins. Ik ben in heel goed gezelschap. Meister Eckhart werd 800 jaar geleden wegens ketterij voor de inquisitie gesleept omdat hij zegde: “Gott ist nicht über uns, sondern in uns.” Dat geloof ik ook, en wel zo sterk dat ik het zou blijven zeggen, zelfs indien er vandaag nog een levensgevaarlijke inquisitie bestond. Het is overigens interessant te zien hoezeer de houding van mensen verandert, en veel oprechter wordt, in extreme situaties. De dood van een familielid is er zo een. Toen mijn stiefmoeder stierf zat heel de familie rond haar bed. Dit zijn momenten waarop de façade en de make-up verdwijnen. Heel dat zorgvuldig opgebouwd decor waarmee we de buitenwereld willen imponeren stort in. Oog in oog met het ontzagwekkend onbegrijpelijk universum voelen we ons zoals we werkelijk zijn: hulpeloos, klein en eenzaam. Dan hebben we behoefte aan toenadering tot de almachtige Geest die we op dat ogenblik heel duidelijk kunnen ervaren. We willen daar liefst samen, in groep, contact mee zoeken. Ik vond het dus nodig een ‘Onze Vader’ te bidden om dat intense gevoel een uitdrukking te geven. Onder de aanwezigen waren er ook atheïsten die overtuigd en vurig meebaden. Ze herinnerden zich blijkbaar nog de tekst! Uw dwarsligger  |